De beurt

De toespraken van Eliphaz, Bildad, Zofar en Job laten ons zien hoe wij zelf zouden spreken. Het is wijsheid, maar menselijke wijsheid en spreekt van menselijke ervaring. Wijsheid zonder een goddelijk perspectief, zogezegd. Het is wijsheid zonder God, zelfs als er over God gesproken wordt. Job heeft in ons verhaal nog niet het punt bereikt waarop hij zijn eigen ontoereikendheid erkent. Want hij zegt zelf pas helemaal aan het einde van het boek:

“Ik had van horen zeggen van u gehoord, maar nu heeft mijn oog u gezien. Daarom verwerp ik mijn roddel en bekeer mij in stof en as.”
Hoi 42,5-6

Alles wat Job in hoofdstuk 3 t/m 31 zegt, doet hij later dan ook af als “geroddel” en hij bekent dat hij God eigenlijk niet kende – behalve “van horen zeggen”. Een verbazingwekkend besef, dat alleen wordt gevolgd door het “maar nu heeft mijn oog jou gezien!

Job en zijn vrienden praten allemaal over God, maar het is Elihu (hfdst. 32-37) die namens God spreekt. Alleen Elihu heeft het perspectief van God en ziet zichzelf als afhankelijk van God. Wat is er dan zo anders aan de woorden van Job en zijn drie vrienden? Job en zijn vrienden hebben een “eigengerechtigheid”. Wat Job “van horen zeggen” van God wist, bracht hij betrouwbaar in de praktijk. Omdat hij het wist:

“Zie, God zal de rechtvaardige niet verwerpen, noch de goddeloze bij de hand nemen.” (Hi 8:20)

En elders zegt hij:

“Zie, de vreze des Heren, dat is wijsheid; en van het kwade afwijken, dat is verstand.”
Hoi 28,28

In feite was Job erg religieus. Maar hij kende God niet echt. Job rekende met God, maar kende Hem niet. Job was onberispelijk in zijn doen en laten, maar er kan ook een stukje eigenbelang in het spel zijn geweest. God mag hem immers niet afwijzen! Hoe meer Job zich uitspreekt, hoe meer zijn zelfingenomenheid uitkristalliseert:

“Het zij verre van mij het met u eens te zijn. Totdat ik heenga, zal ik mijn gerechtigheid niet van mij laten wijken. Ik houd vast aan mijn gerechtigheid en zal haar niet verlaten.
Hoi 27:5-6

Job denkt dat hij gelijk heeft met God en zegt aan het einde van zijn toespraken:

“De Almachtige geef mij antwoord! Waar is de aanklacht van mijn tegenstander? Voorwaar, ik zou het op mijn schouder leggen, het als een krans om mijn hoofd wikkelen. Ik zou hem het aantal van mijn stappen vertellen, als een vorst zou ik tot hem naderen.”
Hoi 31:35-37

Hij denkt dat hij in zijn recht staat omdat hij onschuldig was. Zo verheft hij zichzelf boven God. Dit wordt nu het decor als Elihu de hoek omgaat.

De gesprekken van Job met zijn vrienden vormen het grootste deel van het boek. De hoofdstukken 3-31 vormen de klaagzang van Job en daarna volgen drie gespreksrondes. De vrienden van Job nemen echt de tijd. Ondanks de vele wijze woorden komt er noch een oplossing, noch begrip uit de gesprekken. Elihu, die voor het eerst aan het woord komt in hoofdstuk 32 – en niet een van de drie vrienden van Job is – vat samen:

“Toen ontstak de toorn van Elihu, de zoon van Baracheel, de Busiet, uit het geslacht van Ram; op Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij dacht dat hij gelijk had met God; maar op zijn drie vrienden werd zijn toorn ontstoken, omdat zij geen antwoord vonden en toch Job veroordeelden.”
Job 32:2-3

Dit zijn belangrijke verzen in het boek Job. Dit is waar het verhaal omdraait. Elihu brengt een nieuw aspect in. Hij heeft alle gesprekken gehoord (hij was er dus de hele tijd bij!) en realiseert zich dat noch Job noch zijn vrienden op de juiste plek beginnen. Waarom was dit allemaal gebeurd? Waarom moest Job dit allemaal ondergaan? Job pleit zichzelf vrij. Hij denkt dat hij rechtvaardig is. De vrienden van Job verklaren hem schuldig, hoewel ook zij geen idee hebben waarom Job dit allemaal moet ondergaan. Elihu zag in dat dit allemaal fundamenteel verkeerd was en zijn woede laaide op. Omdat hij een discipel was dan de vrienden van Job en Job zelf, had hij tot nu gewacht. Maar toen moest hij spreken en voor God opkomen. Na de toespraken van Elihu antwoordt God Job, waarbij hij ook de vele toespraken en antwoorden in twijfel trekt:

Toen antwoordde de Heer Job uit de storm en zei: “Wie is het die raad verdonkeremaant met woorden zonder kennis? Gord uw lendenen als een man. Ik zal u vragen en gij zult mij onderwijzen!”
Job 38:1-3

Einde gesprekken! Nu wordt Job gevraagd om rekenschap af te leggen. Van God zelf. Eerst spreekt Elihu, dan komt God zelf om te spreken. En wat gebeurt er als iemand plotseling voor God staat? We zullen hier verder naar kijken. Elihu had een scherpe observatie. Er was iets verloren gegaan in Job en zijn vrienden. Gevangen in hun eigen overpeinzingen waren ze vergeten wat er nu is (lees en bespreek):

“Maar zij zeggen niet: Waar is God, mijn Maker, die lofprijzing geeft in de nacht?”
Job 35:10

De bediening van Elihu

Structuur: E (32:1-37:24) De bediening van Elihu

Als Job en zijn vrienden klaar zijn met spreken, neemt Elihu het woord. Tot nu toe is er niets van Elihu vernomen. Maar hij zegt dat hij naar de toespraken heeft geluisterd. Dus behalve de drie vrienden waren er waarschijnlijk nog andere mensen aanwezig, waaronder Elihu. De naam Elihu betekent “mijn-God-is-Hij”. Dit is precies hoe Elihu spreekt. Hij spreekt over zijn God en erkent dat deze God werkelijk God (!) is, namelijk boven alles:

“God is groter dan een mens.”
Job 33:12

Job had zichzelf gerechtvaardigd. Zijn drie vrienden hadden Job schuldig verklaard. Alles was uitgedacht vanuit het menselijke gezichtspunt, dat tot waarheid verheven was. Allen hadden zichzelf boven God geplaatst. Maar nu komt het keerpunt met Elihu. Elihu wijst erop waar Job en zijn vrienden de fout in gingen. Elihu spreekt namens God. De centrale stelling is: God is groter dan een mens. De vreze (eerbied) van de Heer is het begin van wijsheid (vgl. Hi 28:28, Ps 111:10, Spr 1:7, Spr 9:10). Maar waar gaan we heen vanaf dit begin?

Elihu rapporteert dat God zich heel veel zorgen maakt en zich heel veel bekend maakt, vaker en op verschillende manieren (Job 33:14-22). Als de mens dan zou horen, of als hij daar een hulp had om hem op de weg terug naar God te helpen, dan zou de mens zo reageren:

“Hij zal bij God pleiten, en Hij zal hem genadig ontvangen, en hij zal zijn aangezicht met blijdschap aanschouwen; en God zal den mensch zijn gerechtigheid wedergeven. Hij zal zingen voor het aangezicht der mensen en zeggen: Ik heb gezondigd en verdorven wat recht is, en Hij heeft het mij niet vergoed. Hij heeft mijn ziel verlost van de ondergang in de put, en mijn leven mag het licht aanschouwen.”
Hoi 33:26-28

Job is nog niet zo ver, maar Elihu laat zien dat ware kennis zichzelf niet verheft, maar zichzelf erkent als gebrekkig en God als rechtvaardig in alles (vgl. Ps 14:1-3, Rom 3:23).

Vragen uitwisselen

  • Elihu zei: God is groter dan een mens. Hoe en waar zien we dit?
  • Waarom is zelfingenomenheid een grote verleiding?
  • Wat is het verschil tussen religieuze zelfingenomenheid en levend geloof?