Structuur: D (38:1-42:6) Job en God

Nadat Elihu heeft gesproken, richt de HEER (Heb. YHWH) zich tot Job. Job, die zichzelf gerechtvaardigd achtte, die prat ging op zijn eigen gerechtigheid en God op elk moment zou antwoorden (vgl. Job 31:35-37). Deze Job staat nu oog in oog met de Almachtige.

“Toen antwoordde de HEERE Job uit de storm en zei: Wie is het, die raad verduistert met woorden zonder kennis? Gord uw lendenen als een man. Dan zal ik u vragen, en gij zult mij onderwijzen. Waar waart gij toen Ik de aarde grondvestte?”
Job 38:1-4

Als God spreekt, klinkt het anders. God heeft het niet over Job. God spreekt in deze hoofdstukken alleen over Zichzelf. Job wordt uitgedaagd om God onder ogen te komen. Het is een directe en persoonlijke ontmoeting. Dit gaat over realiteit, niet langer over de eigen gedachten.

“En de HEERE antwoordde Job en zeide: Met den Almachtige zal de berisper berispen? Wie God berispt, die zal het antwoorden. En Job antwoordde den HEERE, en zeide: Zie, ik ben te klein! Wat kan ik U zeggen? Ik heb mijn hand op mijn mond gelegd. Eenmaal heb ik gesproken, en ik zal niet antwoorden; en tweemaal, en ik zal het niet weder doen.”

Hoi 40,1-5

In zijn eerste reactie zwijgt Job voor God. Hij daalt af van zijn arrogantie naar de grond van de werkelijkheid. Dit is niet het einde, maar de voorwaarde voor God om Zichzelf aan Job te openbaren. Het is de eerste stap.

Nadat God opnieuw had gesproken, veranderde Jobs leven. Zijn kijk op deze wereld was niet meer hetzelfde. Hij zei:

“Toen antwoordde Job de Heer en zei: Ik weet dat Gij tot alle dingen in staat zijt en dat geen doel U kan worden ontzegd. “Wie zal de raad verduisteren met woorden zonder kennis?” Waarlijk, ik heb gesproken wat ik niet begrijp, dingen die te wonderbaarlijk voor mij zijn en die ik niet kan bevatten! “Hoor nu, ik zal spreken; ik zal U vragen en U zult mij onderwijzen!” Ik had van horen zeggen van u gehoord, maar nu heeft mijn oog u gezien. Daarom verklaar ik mij schuldig1 en bekeer mij in stof en as!”
Hoi 42:1-6

Hier horen we Job de uitspraken van God in Job 38 herhalen en becommentariëren.

Job is eindelijk aangekomen bij de goddelijke werkelijkheid. Job belijdt: “Ik heb het geweten” en “Ik had van horen zeggen van u gehoord, maar nu heeft mijn oog u gezien”. Job is aangekomen op de grond van goddelijke en menselijke werkelijkheid. Het is een realiteit die hij zich niet had kunnen voorstellen.

Hoe ziet deze realiteit eruit? God is groter dan de mens. De onmiddellijke aanwezigheid van God veranderde Jobs leven. In plaats van God “van horen zeggen” te kennen, is Job tot een echte ontmoeting met God gekomen. Het is verbazingwekkend dat Job dit niet uit zichzelf deed. Zelfs vandaag de dag moeten we niet op onszelf leunen, maar kunnen we erop vertrouwen dat Hij ook in onze levens werkt (Fil 2:13).

Alle toespraken en gebeurtenissen hebben tot dit moment geleid. Alleen wanneer alle religieuze praat stilvalt, wanneer de mens aan het einde van zijn Latijn is, kan God spreken. Wanneer Job de les in zijn leven begint te integreren en voor zijn vrienden bidt, verandert God ook concreet Jobs lot (Job 42:10-17). Het is een gezegende uitkomst:

“Van Jobs uithoudingsvermogen hebt u gehoord, en het einde van de Heer hebt u gezien, dat de Heer vol innige ontferming is en barmhartig.”
Jas 5:11