Deze post gaat over een van de woorden die vertaald worden als hel. Er wordt onderzocht of het Griekse “Gehenna” overeenkomt met het traditionele beeld van een hel. Voor een algemene inleiding tot het onderwerp raad ik aan om het eerdere artikel“Bestaat er een hel?” te lezen.

Hel – een willekeurige vertaling

In een ander artikel is er al op gewezen dat de vertaling “hel” in de vertalingen willekeurig is en dat veel vertalingen die dicht bij de grondtekst staan “hel” helemaal niet meer noemen. De reden hiervoor is niet liberalisme of wishful thinking, maar deze correctie volgt uit zorgvuldig onderzoek van bijbelse referenties. De zogenaamde “hel” is vreemd aan de Bijbel. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor het leven en het geloof.

Het woord “hel” komt noch in het Hebreeuws noch in het Grieks voor. In plaats daarvan wordt de vertaling “hel” nogal lukraak gedaan, voor verschillende heel verschillende woorden. Het is een misleidende vertaling. Voor de niet-ingewijde bijbellezer worden zo gedachten de Bijbel binnengesmokkeld die daar nooit thuishoren. Dit zijn de Griekse termen die in het Nieuwe Testament soms hier en soms daar – maar nooit uniform – als hel werden vertaald:

  • Hades
  • Gehenna
  • Tartaroo (een werkwoord – in Tartarus gooien).

Geen van deze termen heeft op zichzelf de betekenis van de hel. Het probleem is dus dat er geen duidelijke basis is voor deze doctrine van een hel. Om tot deze doctrine te komen worden allerlei uitspraken selectief vertaald als “hel” en vervolgens los van de context en alleen volgens de problematische vertaling geïnterpreteerd. Degenen die nooit anders hebben geleerd, kunnen kritisch zijn over deze uitspraak. Ik kan dit begrijpen omdat ik zelf erg bekend ben met deze manier van denken. De verklaring kan echter worden geverifieerd.

Ik ben afstand gaan nemen van het idee van een hel naarmate ik de Bijbel er meer op onderzocht. Want daar vond ik tijdens mijn onderzoek geen beeld van de hel, zoals mij geleerd was. Ik ben niet de enige met zo’n positief-kritische benadering. Ik heb veel mensen ontmoet (waaronder bijbelleraren en voorgangers) die dit theologische erfgoed kritisch hebben onderzocht en tot heel andere conclusies zijn gekomen. Dit is een gezonde ontwikkeling.

Aardverschuiving in theologisch denken

De bijbels gefundeerde bewijslast om het woord “hel” af te schaffen is overweldigend. Voorstanders van de doctrine van de hel voelen dit ook. Telkens weer realiseren ze zich dat differentiatie hier wel degelijk nodig is. Toch wil men het idee van de hel niet altijd loslaten – alsof het een stap te ver zou zijn.

Men voelt terecht aan dat met het loslaten van de hel ook zoiets als een aardverschuiving in het theologisch denken zou kunnen plaatsvinden. Het gaat immers niet alleen over de hel, maar indirect ook over veel andere concepten. Het gaat onder andere over het begrip van de eigen verlossing tegenover het lot van de“verlorenen(eeuwig leven tegenover eeuwige hel). Het gaat ook over het begrip van oordeel (de hel wordt gezien als een straf die Gods rechtvaardigheid bevredigt). Deze twee dingen beïnvloeden het begrip van zending (Moeten we andere mensen niet waarschuwen voor de hel?). Dus het ene thema leidt naar het volgende.

Iedereen die deze verbanden goed en kritisch bekijkt, zal tot de conclusie komen dat de hel de echte basis is van veel gedachten – en niet de liefde en genade van God in Christus Jezus. In sommige kringen wordt iemands hele zelfbeeld aangetast als men tot de ontdekking komt dat de hel in de Bijbel niet bestaat. Plotseling staat het hele religieuze zelfbeeld op wankele grond. Dit kan een grote uitdaging zijn.

Wordt Gehenna een projectiescherm voor de hel?

Degenen die niet radicaal willen breken met de traditie, maar ook de noodzaak zien voor een herziening van het dogma, proberen de hel terug te brengen tot een van de genoemde termen. Dit is wat er dan gebeurt: Men erkent dat de grondtalen van de Bijbel geen woord voor hel hebben en dat het Nieuwe Testament over heel andere termen gaat, die niet allemaal over hel spreken. Hades en Tartaroo worden uit de hel gehaald. Wat overblijft is de term Gehenna. Gehenna is nu de hel – dat is de conclusie. De hel wordt geprojecteerd op Gehenna en gereduceerd tot dit concept. Als we kunnen bewijzen dat dit een verkeerde toeschrijving is, blijft er niets over van de hel. Daar gaat het allemaal om.

Er zijn twee manieren om te testen:

  1. Er wordt aangenomen dat “de hel” bestaat, dus worden er vertalingen gezocht die dit standpunt ondersteunen
  2. Je realiseert je dat de Bijbeltekst spreekt over “Gehenna” en niet over “hel”, en je wilt de betekenis van Gehenna begrijpen.

De eerste manier om ernaar te kijken heeft moeite met het bijbelse getuigenis. De tweede benadering geeft goede inzichten in bijbelse verslaglegging. Laten we eens kijken hoe dit werkt.

De hel bestaat alleen in het Nieuwe Testament

Het is misschien een verrassing, maar de hel wordt helemaal niet genoemd in het Oude Testament. Het hangt af van de taal en de vertaling. Voorbeelden uit de Duitse taal: Luther 1984 heeft het woord hel slechts één keer in het Oude Testament, in Job 11:8. In de Luther 2017 editie is deze noot verdwenen, maar “hel” is vertaald in Hosea 13:14. Het is niet consistent en de meeste vertalingen kennen de hel niet eens in het Oude Testament.

Er is dus geen hel in het grootste deel van de Bijbel. Het enorme belang dat aan de hel wordt gehecht weerspiegelt dus geen consensus tussen alle bijbelse schrijvers. Alle getuigenissen die worden aangehaald voor een “hel” komen uit het Nieuwe Testament en daar worden ze alleen in bepaalde vertalingen gevonden. Strikt genomen komt de hel volgens de traditie pas in beeld als Jezus verschijnt. Pas als de Verlosser komt, zal de hel voor het eerst genoemd worden. Ik kan begrijpen dat sommige mensen als antwoord zeggen (zoals ik al heb gehoord): Dan was het beter geweest als die Redder helemaal niet was gekomen, want dan was er geen hel geweest!

De hel is dus een nieuwtestamentisch fenomeen. Daar komt het woord alleen voor in bepaalde vertalingen en wordt ze selectief en vaak tegenstrijdig als zodanig geïnterpreteerd. Volgens de meeste vertalingen wordt het woord voor het eerst genoemd door Jezus in de Bergrede:

“21 Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doden; maar wie zal doden, zal aan het oordeel onderworpen worden. 22 Maar ik zeg jullie dat iedereen die boos is op zijn broeder aan het oordeel wordt onderworpen. Maar wie tegen zijn broeder zegt: “Raka,” die zal naar de Hoge Raad worden overgebracht, maar wie zegt: “Dwaas,” die zal naar de hel van het vuur worden overgebracht. 23 Daarom, wanneer jij je offer naar het altaar brengt en je daar herinnert dat je broeder iets tegen je heeft, 24 laat dan je offer daar voor het altaar liggen en ga eerst, sluit vrede met je broeder en kom dan je offer brengen. 25 Ontmoet je tegenstander snel als je met hem onderweg bent! Opdat de tegenstander u aan de rechter uitlevert en de rechter aan de knecht en gij in de gevangenis wordt geworpen. 26 Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daarvan niet uitgaan voordat gij de laatste munt hebt betaald. 27 Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. 28 Maar ik zeg jullie dat iedereen die naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar heeft gepleegd. 29 Maar als uw rechteroog u aanleiding geeft om te zondigen, ruk het dan uit en werp het van u af. Want het is beter voor u dat één van uw leden verloren gaat en niet dat uw hele lichaam in de hel wordt geworpen. 30 En als je rechterhand je aanleiding geeft om te zondigen, hak hem dan af en werp hem van je af. Want het is beter voor u dat één van uw leden verloren gaat en niet dat uw hele lichaam in de hel wordt geworpen.”
Mt 5,21-30 (Ds. Elberfelder)

Op alle drie plaatsen in de bovenstaande passage wordt het woord “Gehenna” gebruikt. Dit gaat over “Gehenna van vuur” (5:22) en dat “je hele lichaam in Gehenna geworpen zal worden” (5:29 en 5:30). Jezus legt deze uitdrukkingen niet uit. Daarom moet worden aangenomen dat Hij over bekende dingen sprak. Maar is het bij ons bekend, of moeten we er eerst over nadenken, naar vragen? Voor ons, als lezers van dit gedeelte, speelt het begrip op dat moment een grote rol. Pas als we begrijpen wat deze tekst bij de luisteraars teweegbracht en hoe zij hem begrepen, kunnen we zelf tot een oordeel komen.

In een exegese van deze passage kun je de uitspraak daarom alleen begrijpen als je rekening houdt met de context en het begrip van de Joden in die tijd. Jezus introduceerde hier geen nieuwe doctrine over de hel, maar noemde iets dat bekend was bij de Joden. Er wordt verwezen naar de wet en de profeten(Mt 5,17-19) en het gaat over het koninkrijk van de hemel, het messiaanse koninkrijk(Mt 5,19).

Het is in deze messiaanse context en tegen de achtergrond van de beloften in het Oude Testament dat het spreken over Gehenna zinvol is. Hoewel we in het Oude Testament niets vinden over een “hel”, komt de term “Gehenna” rechtstreeks uit het Oude Testament.

De vallei van Hinnom

Het Griekse “Gehenna” is slechts een Griekse spelling van het Hebreeuwse “Geh Hinnom” of “Dal van Hinnom”. Deze vallei, net buiten de muren van Jeruzalem, begint ongeveer bij de huidige Jaffapoort, buigt om de Oude Stad heen en mondt uit in de Kidronvallei, die begint tussen de Tempelberg en de Olijfberg. Tegenwoordig is de vallei van Hinnom een park en worden er concerten gegeven. Je kunt vandaag de dag ongestoord picknicken in Gehenna.

In de oudheid was Geh Hinnom echter geen gelukkige plaats. Dat heeft veel te maken met de gruwelijke dingen die daar zijn gebeurd. In het Oude Testament lees je over de donkere tijden in deze vallei en de betekenis die de vallei als gevolg daarvan kreeg, vind je ook terug in profetische geschriften en uitspraken over het Messiaanse koninkrijk.

De eerste keer dat we over deze plaats horen is in het boek Jozua:

“En de grens ging omhoog door het dal van Ben-Hinnom, zuidwaarts tot aan de heuvel van de Jebusieten, die Jeruzalem is. En de grens ging op tot de top van de berg die oprijst voor het dal van Hinnom, westwaarts, die aan het einde is van het dal van Refaïm, noordwaarts.”
Jozua 15:8

Hier lezen we dat de vallei vlak naast Jeruzalem ligt. De ene keer wordt er gesproken over het Dal van Hinnom, de andere keer over het Dal van Ben-Hinnom, wat de “zonen van Hinnom” betekent. Hier zijn enkele dingen die met deze vallei te maken hebben:

“Twintig jaar oud was Ahaz toen hij koning werd, en hij regeerde zestien jaar in Jeruzalem. En hij deed niet wat goed was in de ogen van de HEERE, zoals David, zijn vader. Maar hij bewandelde de wegen van de koningen van Israël. Hij maakte ook afgietsels voor de Baalim. En hij was het die wierook offerde in het dal van Ben-hinnom, en hij verbrandde zijn zonen in het vuur naar de gruwelen der volken, die de HEERE verdreven had van voor het aangezicht der zonen van Israël.”
2Chr 28,3

Hier werden afgoden aanbeden. Er werden rookoffers gebracht en kinderen werden verbrand voor de Ba’als of Moloch cultus. Dit alles was “na de wreedheden van de naties” waarvan Israël zich moest distantiëren.

De Tofet in het Dal van Hinnom

Het dal van Hinnom wordt ook geassocieerd met een specifieke plaats van aanbidding. De “Tofet” was een offerplaats in deze vallei. In het tweede boek Koningen wordt ons verteld hoe koning Josia een tijd van afgoderij afsluit (zoals voorspeld, zie 1Kgs 13). Zelfs in de tempel waren er afgoden, er was tempelprostitutie aan vreemde goden en overal was Israël van zijn God afgevallen. Want niet alleen in Jeruzalem maar ook op andere plaatsen hadden de Israëlieten vreemde afgoden gediend en plaatsen van aanbidding opgericht. Josia zet de zaken recht (2Kö 23). De tofet wordt ook genoemd in deze context:

“En hij maakte de Tofeth, die in het dal van Ben-hinnom was, onrein, opdat niemand zijn zoon of dochter meer door het vuur zou laten gaan voor Moloch.”
2Kö 23,10

Het onrein maken van de tofet betekent hier dat de plaats van aanbidding zo behandeld werd dat er geen cultische handelingen meer op uitgevoerd konden worden. Het “onrein maken” hier is dus de feitelijke “reiniging”, namelijk een reiniging van afgoderij.

Het woord Tofet wordt op twee manieren uitgelegd. Aan de ene kant wordt het etymologisch vertaald als “spugen”, namelijk “spugen naar”, en is dan bedoeld om te verwijzen naar de wreedheden die daar werden begaan – als iets afschuwelijks. Gesenius daarentegen wijst in zijn “Hebreeuws-Chaldee Lexicon bij het Oude Testament” op een andere etymologische oorsprong, volgens welke het woord verwant zou zijn aan Tofeteh, een “plaats van verbranding (van de doden)”. Hij ziet het woord als een leenwoord uit het Perzische gebied, als een term misschien voor het verbranden van de doden, zoals Jesaja 30:33 erover spreekt (het gaat over een brandstapel die klaarstaat voor de koning van Assyrië).

Het verbranden van dode lichamen in de vallei van Hinnom heeft dus historische wortels en de branden in deze vallei waren heel concreet. Aan de ene kant werden daar kinderen verbrand, maar aan de andere kant – geheel in tegenstelling tot het begrafenisritueel in Israël – werden er ook menselijke lichamen verbrand, iets wat ook in het Nieuwe Testament in een profetische context wordt genoemd. Maar daarover dadelijk meer. Laten we eerst eens kijken hoe Tofet en het Dal van Hinnom nog meer genoemd worden in het Oude Testament.

Profetieën van Jeremia

Jeremia leefde in dezelfde tijd als Josia (Jer 1:1-3) en gebruikt dezelfde beeldspraak waarover we eerder in 2Koningen 13 hebben gelezen. Hij profeteerde zowel over Israël als over de naties. Israël werd gewaarschuwd dat er een oordeel zou volgen als ze de Heer zouden verlaten.

“Zeg dan tot hen: Dit is het volk dat niet luistert naar de stem van de HEER, hun God, en de tucht niet aanvaardt! Trouw is verloren gegaan en uit hun mond gewist. Scheer je lange haar af en gooi het weg en hef klaagzang op de kale hoogten! Want de HEERE heeft het geslacht verworpen en uitgeworpen, tegen hetwelk Hij toornig is. Want de zonen van Juda hebben gedaan wat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de HEERE. Zij hebben hun gruwelen geplaatst in het huis waarover mijn naam is uitgeroepen, om het onrein te maken. En zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die in het dal van Ben-Hinnom is, om hun zonen en hun dochteren in het vuur te verbranden, hetgeen Ik niet geboden heb, noch ooit in Mij opgekomen ben. Daarom zie, de dagen komen, zegt de HEERE, dat men niet meer zal zeggen Tofet, noch Tal Ben-Hinnom, maar Tal van de Slacht. En men moet begraven in Tofet, want er is geen plaats meer. En de karkassen van dit volk zullen voedsel worden voor de vogels van de lucht en de beesten van de aarde, en niemand zal ze wegjagen. En Ik zal doen ophouden in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem de stem van blijdschap en de stem van vreugde, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid; want het land zal verlaten plaatsen worden.”
Jer 7:28-34

Zoals we hier lezen, wordt er profetisch gezegd dat het dal een slachtdal zal worden genoemd voor de menigte van de doden (van het oordeel), en die daar begraven zullen worden omdat er anders geen plaats zal zijn. Evenzo schrijft de Profeet dit een paar hoofdstukken verderop:

“Dus De HEERE zegt: Ga heen, koop van den pottenbakker een kruik van klei, en neem met u een aantal van de oudsten van het volk, en van de oudsten van de priesters. En ga uit in het dal Ben-hinnom, dat voor den ingang der Scheerpoort is, en verkondig aldaar de woorden, die Ik tot u spreken zal, zeggende: Hoort het woord des HEEREN, gij koningen van Juda, en gij inwoners van Jeruzalem. Alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Zie, Ik breng kwaad over deze plaats, dat de oren van een iegelijk, die het hoort, zullen suizen. Daarom, omdat zij Mij verlaten hebben en deze plaats van Mij vervreemd hebben en er wierook hebben aangeboden aan andere goden, goden die zij niet kennen, zij noch hun vaderen noch de koningen van Juda, en omdat zij deze plaats gevuld hebben met het bloed van onschuldigen en de hoge plaatsen van Baäl gebouwd hebben om hun kinderen in het vuur te verbranden als brandoffers aan Baäl, wat Ik niet geboden noch gesproken heb en wat niet in Mijn gedachten is opgekomen. Daarom, zie, er komen dagen, zegt de HEER, dat deze plaats niet langer zal zijn Tofet nog steeds Tal Ben-Hinnom wordt aangeroepen, maar Vallei van de Slachting. Dan zal Ik het voornemen van Juda en Jeruzalem in deze plaats verijdelen, en Ik zal hen doen vallen door het zwaard voor hun vijanden, en door de hand van hen, die hun leven zoeken. En ik zal hun karkassen tot voedsel geven aan de vogels van de lucht en de beesten van de aarde. En ik zal deze stad tot een verschrikking en een sissend geluid maken; iedereen die haar passeert zal verschrikt zijn en sissen naar al haar plagen. En Ik zal hen het vlees van hun zonen laten eten en het vlees van hun dochters, en zij zullen elkaars vlees eten tijdens de belegering en de ellende waarmee hun vijanden en zij die hun leven zoeken hen zullen treffen. En gij zult de kruik breken voor de ogen der mannen, die met u gingen, en gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Zo zal Ik ook dit volk en deze stad breken, gelijk men een pottenbakkersvat breekt, dat niet meer hersteld kan worden. En je bent begraven in de Tofet omdat er geen plek meer is om je te begraven. Zo zal Ik ook met deze plaats handelen, spreekt de HEERE, en met haar inwoners, om deze stad aan Tofet gelijk te maken. En de huizen van Jeruzalem, en de huizen der koningen van Juda, zullen onrein zijn, als de plaats van Tofeth; al de huizen, op welker daken zij reukoffers gebracht hebben aan al het heir des hemels, en drankoffers aan andere goden.

En Jeremia kwam van de Tofetwaarheen de HEERE hem gezonden had om te profeteren, en hij kwam in de voorhof van het huis des HEEREN, en zeide tot het ganse volk: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal over deze stad en over al haar steden al het kwaad brengen, dat Ik tegen haar gesproken heb. Want zij hebben hun nekken verhard om mijn woorden niet te horen.”
Jer 19

Dus Jeremia moest deze woorden en deze vergelijking uitspreken op de Tofet zelf, net buiten de stadsmuren. Daarna keert hij terug naar de tempel en bevestigt de uitspraken aan het volk rechtstreeks vanuit het heiligdom. Het contrast en de expressiviteit konden hier niet groter zijn.

Dit oordeel werd later uitgevoerd door Nebukadnessar en de profetie werd vervuld. Het is een zeer bewogen tijd en de gebeurtenissen worden zeer indrukwekkend beschreven (Jer 19-21, Jer 52, Ezechiël 12:1-20 2Chr 36:11-21). Het is dus bij deze gelegenheid dat het Dal van Hinnom voor het eerst een toneel wordt van goddelijk oordeel, voorspeld door de profeet en later zo vervuld. De vallei werd de “vallei van de slachting”.

Het Dal van Hinnom als de plaats van een toekomstig oordeel

De profeet Jesaja spreekt op veel plaatsen over een toekomstige tijd als de “Dag des Heren”. Het is een dag van grote opschudding, van oordeel en toorn om door te dringen tot het Messiaanse Koninkrijk. In deze beschrijvingen lezen we ook over de Tofet:

“En daarom zal de HEERE wachten om Zich over u te ontfermen, en daarom zal Hij opstaan om Zich over u te ontfermen. Want de HEER is een God van gerechtigheid. Gelukkig zijn allen die op hem wachten!”
Jesaja 30:18

“Dan zal het licht van de maan zijn als het licht van de zon, en het licht van de zon zal zevenvoudig zijn als het licht van zeven dagen, ten dage als de HEERE de breuk van Zijn volk zal verbinden, en de wond van Zijn slag zal genezen.”
Jesaja 30:26

“Zie, de naam van de HEER komt van verre, met zijn brandende toorn en machtige opgang. Zijn lippen zijn vol razernij, en zijn tong is als een verterend vuur, en zijn adem als een overvloeiende stroom die tot in de nek reikt: om de volken te slingeren met de trillende zeef van het niets, en om de kinnen van de volken een misleidend hoofdstel om te doen. Het lied zal op uw lippen zijn als in de nacht van het feest, en vreugde in uw hart als wie opgaat met fluitspel om te komen op de berg van de HEERE, op de rots van Israël. Dan zal de HEERE de majesteit van Zijn stem doen horen, en de nederdaling van Zijn arm doen zien, met hevige toorn, en een vlam van verterend vuur, met stortregen, en wolkbreuk, en hagelstenen. Ja, door de stem des HEEREN zal Assur verbroken worden, als Hij met de roede slaat. En het zal geschieden, dat elke slag van de roede der bestraffing, die de HEERE op haar nederzendt, zal zijn met het spelen van de tamboerijn en de citer. En met een gebogen arm zal hij ertegen vechten. Want een haard (hb. tofeteh) is allang voorbereid. Het is ook bereid voor de koning, diep en wijd heeft hij het gemaakt. Hun brandstapel is voor het vuur en heeft hout in overvloed. Als een rivier van zwavel zet de adem van de HEER hem in vuur en vlam.”
Jesaja 30:27-33

Dus als die dag komt waarop de HEER de breuk van zijn volk Israël zal opheffen, dan suggereert deze tekst dat dat in Jeruzalem zal gebeuren. Daar wordt dan een vuurplaats gemaakt – het woord dat verwant is aan Tofet. Hier wordt de dageraad van het Messiaanse Koninkrijk beschreven, wanneer de HEER Zelf weer onder Israël regeert – door Zijn gezalfde. Zoals het in Psalm 2 staat:

“Waarom woeden de naties en beramen de volken ijdele dingen? De koningen der aarde zullen opstaan, en de vorsten zullen samenkomen tegen de HEERE en tegen Zijn gezalfde: “Laten wij hun banden verbreken, en hun koorden van ons werpen. Hij die in de hemel troont lacht, de Heer spot met hen. Dan richt hij zich tot hen in zijn woede, in zijn toorn jaagt hij hen de stuipen op het lijf: “Ik heb mijn koning gewijd op Sion, mijn heilige berg!” Laat mij de orde van de HEER bekendmaken! Hij sprak tot mij: “Jij bent mijn zoon, ik heb je vandaag verwekt. Vraag van Mij, en Ik zal u de volken tot een erfdeel geven, tot uw bezit de uiteinden der aarde. Met een ijzeren staf mag je ze slaan, als pottenbakkerswaren mag je ze breken.” En nu, jullie koningen, handel verstandig; wees berispt, jullie rechters van de aarde! Dien de Heer met vrees en verheug je met bevenheid. Kus de Zoon, opdat Hij niet toornig wordt en gij op den weg omkomt; want gemakkelijk is Zijn toorn ontstoken. Gelukkig allen die bij hem schuilen!”
Psalm 2

Deze zienswijze wordt ook gedeeld door de schrijvers van de Psalmen (bijv. Psalm 96-99). Uit al deze bijbelpassages – waar er nog veel meer aan toegevoegd kunnen worden – komt de verwachting van Israël naar voren dat God Israël en de volken op een dag zal ontmoeten met barmhartigheid en oordeel. Israël zal hier als land centraal staan, net als Jeruzalem.

“Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, zag aangaande Juda en Jeruzalem: En het zal geschieden aan het einde der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN stevig zal staan als het hoofd der bergen, en verheven zal worden boven de heuvelen; en alle volken zullen tot hem stromen. En vele volken zullen gaan en zeggen: Komt, en laat ons opgaan naar de berg des HEEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere in Zijn wegen, en opdat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal onderwijs uitgaan, en het woord van de HEERE uit Jeruzalem. En hij zal rechtspreken tussen de volken, en voor vele volken rechtspreken. Dan zullen zij hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot wijnstokmessen. Natie zal niet langer zwaard tegen natie opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leren. Huis van Jakob, kom, laten we leven in het licht van de HEER!”
Isa 2:1-5

Het herstel van Israël, het vooruitzicht van een rechtvaardig tijdperk waarin de Heer Zelf door Zijn Messias in Israël en op aarde zal regeren, wordt in de profeten breed uitgemeten. Er zit een zegen in, niet alleen voor Israël, maar voor alle naties. Er zal oordeel zijn en de Messias zal regeren met “een knots van ijzer”. Dit is wat ook bekend was in de tijd van de Evangeliën toen Jezus tot de Joden sprak.

De Vallei van Hinnom, ten zuiden van de Oude Stad van Jeruzalem, is nu een park.

Jezus verwijst naar de oordelen in het dal van Hinnom

Wanneer Jezus spreekt over Gehenna, over dit dal van Hinnom, en over de oordelen die daar plaatsvinden, staat er bijvoorbeeld het volgende:

“Ik zeg jullie, Mijn vrienden: Wees niet bang voor hen die het lichaam doden, maar daarna niets meer kunnen doen. Ik zal jullie nu laten zien wie jullie moeten vrezen: Vrees hem die de macht heeft om na het doden in Gehenna te werpen. Ja, Ik zeg u: Vreest deze!”
Lc 12,4-5

Dit past helemaal niet bij het idee van gemarteld worden in een of andere “hel”. Het gaat niet over een plaats buiten deze aarde (aan gene zijde), maar over een situatie op deze aarde. De discipelen en vrienden van Jezus worden gewaarschuwd dat ze vervolgd en gedood kunnen worden. Maar dit is niets vergeleken met wat er met de tegenstanders zou kunnen gebeuren bij de vestiging van het Messiaanse Koninkrijk (het Koninkrijk der Hemelen waar Jezus over spreekt in de Evangeliën). Ze lopen het risico dat hun dode (!) lichamen in Gehenna worden gegooid. Dit verwijst rechtstreeks naar de situatie in Jesaja 30 en symboliseert het goddelijk oordeel. In Gehenna zullen de lichamen van geëxecuteerde tegenstanders verbrand worden. Want slechts één persoon heeft de autoriteit om dit te doen – de Heer zelf. Dat was de verklaring van Jesaja 30.

Het feit dat Jezus spreekt over deze tijd van oordeel op aarde en het dal van Hinnom in gedachten heeft als de plaats van het oordeel, blijkt ook uit andere passages:

“Wie aanstoot neemt aan een van deze kleinen die in Mij geloven, die kan maar beter een molensteen om zijn nek krijgen en in zee worden gegooid. Als nu uw hand u doet struikelen, hak hem dan af! Het is beter voor jullie om verminkt het leven in te gaan dan twee handen te hebben en naar Gehenna te gaan, naar het onblusbare vuur, waar hun worm niet vergaat en het vuur niet uitgaat!”
Mk 9:42-44 (vgl. Mk 9:45-48)

Gehenna wordt hier beschreven als “het onblusbare vuur waar hun worm niet vergaat en het vuur niet uitgaat”. Hoe verleidelijk het voor sommigen ook is om zich hier een “eeuwige marteling van de hel met eindeloos vuur en onsterfelijke wormen” voor te stellen, de context is heel anders.

Waar de worm niet sterft en hun vuur niet dooft

De plaats waar het vuur niet dooft en de worm niet sterft, was al beschreven door de profeet Jesaja. Jezus herkende de plaats in Jesaja en noemt het logischerwijs “Gehenna” omdat het de vallei van Hinnom is.

“En het zal geschieden: Nieuwe maan bij nieuwe maan, en sabbat bij sabbat, alle vlees zal komen om zich voor mijn aangezicht te aanbidden, zegt de HEERE. En zij zullen uitgaan en kijken naar de lijken van het volk dat met Mij gebroken heeft. Want hun worm zal niet sterven, noch zal hun vuur gedoofd worden; en zij zullen een gruwel zijn voor alle vlees.”
Jesaja 66:23-24

Jezus verwijst dus rechtstreeks naar deze uitspraak van Jesaja. Het is het laatste vers in het boek Jesaja en staat in een langer gedeelte over het vooruitzicht van Jeruzalem voor het komende Messiaanse koninkrijk (Jesaja 66:10; Jesaja 66:13; Jesaja 66:20). Dit heeft niets te maken met een “eeuwige hel”.

Jezus’ uitspraken kunnen alleen geëvalueerd worden binnen het kader van Zijn missie en Zijn verkondiging. We mogen hen niet in een fictief hiernamaals katapulteren of hun getuigenis willekeurig interpreteren. De aanwijzingen uit de context vereisen dat we deze passage strikt interpreteren in de context van de Messiaanse tijd en van de oordelen, waarover we al eerder het een en ander hebben gelezen.

Er wordt soms beweerd dat er “onsterfelijke” wormen bestaan. Dit wordt dan gerechtvaardigd met Marcus 9. Evenzo wordt er gezegd dat er een “eeuwig” vuur is. Dit wordt dan gebruikt om de boel op stelten te zetten. Dit is allemaal een beetje vreemd omdat de Schrift duidelijk laat zien dat er vandaag de dag maar Eén is die onsterfelijk is: Jezus Christus (1Tim 6,15-16). Er zijn geen onsterfelijke wormen, net zo min als dode mensen voor eeuwig in leven zouden worden gehouden door God zodat Hij ze eindeloos zou kunnen kwellen met wormen en vuur. We bevinden ons hier in de afgronden van het menselijk denken en zijn heel ver verwijderd van de Schrift.

In het licht van de Messiaanse beloften zijn de dingen echter veel duidelijker: de Messias regeert met een ijzeren staf vanuit Jeruzalem (Ps 2:8) en er zullen veel executies zijn. De lichamen van de geëxecuteerden zullen in Gehenna worden geworpen (Lc 12:4-5), waar door de constante toevoer de worm niet zal sterven en de vuren voor crematie niet zullen doven.

Dit is de Gehenna van het Nieuwe Testament – volledig gefundeerd in profetieën uit het Oude Testament. Voor de toehoorders van Jezus was dit klare taal, omdat ze de Schriften kenden.

Hoe is dat tandenknarsen?

Dat kan waar zijn, zal iemand misschien tegenwerpen, maar zegt het niet iets over tandenknarsen? Betekent dat niet dat de mensen die daar worden berecht worden gemarteld?

Nou, het eerste dat je moet opmerken is dat dode mensen niet langer gemarteld kunnen worden. Ze zijn dood. Daarom is er geen directe vermelding van tandenknarsen in verband met Gehenna. Zij die geëxecuteerd worden leven niet tot de opstanding. We zeggen terecht dat veel mensen “verlost” zijn van lijden door de dood. En het waren de “dode lichamen” die in Gehenna werden gegooid. Dat is nuchter nadenken over de Bijbel. Sterven brengt geen grotere gewaarwording, maar is de beëindiging van alle gewaarwording.

Maar waar staat er iets over “tandenknarsen”? Er zijn verschillende plaatsen die meer ruimte vereisen dan redelijk lijkt in deze post. Maar ze staan in dezelfde context, namelijk de vestiging van het Messiaanse koninkrijk. Er staat bijvoorbeeld:

“Als je dan, nadat de heer des huizes is opgestaan en de deur op slot heeft gedaan, buiten gaat staan en op de deur begint te kloppen en roept: ‘Heer, Heer, doe open voor ons!’ Hij zal je antwoorden: Ik weet niets van u! Waar kom je vandaan? – Dan zullen jullie zeggen: “Wij hebben voor Uw ogen gegeten en gedronken en U hebt in onze plaatsen onderwezen. – Maar hij zal antwoorden: Ik zeg je: Ik weet niets van jou! Waar kom je vandaan? Verwijder u van mij, alle werkers van ongerechtigheid! Er zal gejammer en tandengeknars zijn wanneer jullie Abraham, Izaäk, Jakob en alle profeten in het Koninkrijk van God zien, maar jullie zelf erbuiten als verworpenen. Uit het oosten en het westen, uit het noorden en het zuiden zullen zij binnenkomen en aan tafel gaan in het Koninkrijk van God. En zie, er zijn laatsten die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn.”
Lc 13,25-30

Knarsetanden en jammeren dus, buiten de poorten van het Koninkrijk (om zo te zeggen), namelijk buiten de poorten van Jeruzalem en zonder deel te hebben aan de zegeningen van het Koninkrijk. Nogmaals, dit heeft niets te maken met onze huidige situatie als gemeenschap. Het kan ook niet geëxtrapoleerd worden naar alle mensen van alle tijden. Ook deze tekst kan alleen worden geïnterpreteerd binnen zijn eigen context. Het is ook bedoeld om geassocieerd te worden met Jeruzalem en het vuur dat buiten haar poorten brandt in het Dal van Hinnom (Gehenna). Het gaat over de oordelen die de overgang markeren van het huidige tijdperk (aeon) naar het komende tijdperk (de komende aeon):

“Op dezelfde manier als de bokaal wordt gewied en met vuur verbrand, zo zal het ook zijn aan het einde van de Aeon. De Mensenzoon zal Zijn boodschappers opdragen, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk alle strikken en onwettigen verwijderen, en zij zullen hen in de oven van vuur werpen; er zal gejammer en tandengeknars zijn. Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het koninkrijk van hun Vader. Hij die oren heeft om te horen, laat hem horen!
Mt 13:40-43 (Verklaring van de gelijkenis van de oogst)

Het is te gemakkelijk om hieruit af te leiden dat het jammeren en tandenknarsen plaatsvindt in deze “oven van vuur”. Maar waarom? Het is niet beschreven. Het kunnen dus ook de omstanders zijn die tandenknarsen. En laten we nog eens nadenken over het beeld van de Tofeth en het dal van Hinnom, dit is precies bij de poorten van Jeruzalem en bij de poorten van het Koninkrijk. Buiten staan de geëxecuteerden, de wettelozen, de verworpenen. Binnen zijn de kinderen van het koninkrijk.

De schrijver van de Psalmen kende het verschil tussen rechtvaardigen en onrechtvaardigen:

“Goed is de man die vriendelijk is en leent! Hij zal zijn zaken volgens de wet regelen. Want in de eeuwigheid zal hij niet wankelen, tot een eeuwige gedachtenis zal de rechtvaardige zijn. Hij zal niet bang zijn voor slecht nieuws. Zijn hart is stevig, hij vertrouwt op de Heer. Zijn hart is standvastig, hij1 vreest niet totdat hij neerziet op zijn onderdrukkers. Hij verstrooit, geeft aan de armen. Zijn gerechtigheid is eeuwig. Zijn hoorn stijgt in eer. De goddeloze zal het zien en boos zijn; hij zal zijn tanden knarsen en omkomen. Het verlangen van de goddelozen is verloren.”
Ps 112:5-10

Dat zal het scenario zijn. Het laatste hoofdstuk van Jesaja geeft hier ook informatie, als we de laatste verzen nog eens lezen:

“En het zal geschieden: Nieuwe maan bij nieuwe maan, en sabbat bij sabbat, alle vlees zal komen om zich voor mijn aangezicht te aanbidden, zegt de HEERE. En ze zullen naar buiten gaan en kijken naar de lichamen van de mensen die met mij gebroken hebben. Want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgaan, en zij zullen een gruwel zijn voor alle vlees.”
Jesaja 66:23-24

De lichamen van de geëxecuteerden liggen net buiten de poorten van Jeruzalem te wachten om verbrand te worden. Ze zijn een gruwel voor iedereen die daar langskomt. Het ligt voor de hand dat het niet de lijken zijn die hun tanden knarsen, maar eerder de mensen die daar langskomen en de strenge rechtvaardigheid van de Messias zien. “Kus de Zoon, opdat Hij niet boos wordt!” zegt Psalm 2. We kunnen dit niet vergelijken met de genadetijd van vandaag.

Wat is Gehenna dan?

Gehenna is – zoals we hebben gezien – een symbool van het oordeel dat in het Messiaanse koninkrijk zal worden uitgeoefend en een plaats net buiten Jeruzalem. Het kan niet losgekoppeld worden van Jeruzalem. In verschillende verwijzingen hadden de profeten gesproken over de vestiging van het Messiaanse koninkrijk en de rol van Jeruzalem. Dat is waar het gepraat over Gehenna in past, zoals Jezus erover sprak.

Dit alles heeft niets te maken met een eeuwige hel in het hiernamaals.

Verdieping

Om verder te lezen zijn hier alle bijbelse passages uit het “Dal van Hinnom, Tofet en Gehenna”:

  • Dal van Hinnom
    Joz 15:8; Joz 18:16; 2Koningen 23:10; 2Chr 28:3; 2Chr 33:6; Neh 11:30; Jer 7:31-32; Jer 19:2; Jer 19:6, Jer 32:35.
  • Tofet
    2Koningen 23:10; Isa 30:33; Jer 7:31-32; Jer 19:6; Jer 19:11-14.
  • Gehenna
    Mt 5:22; Mt 5:29-30; Mt 10:28; Mt 18:9; Mt 23:15; Mt 23:33; Mk 9:43; Mk 9 :45; Mk 9 :47; Luk 12:5; Jas 3:6.