Is geloof een prestatie die ik moet leveren? Eist God iets van me zodat Hij genadig voor me kan zijn? Is Hij machteloos zonder mijn geloof? Dit wordt verondersteld door verschillende theologieën, vooral die welke de ronde doen in kringen van vrije kerken.

Geloof als prestatie? Geloof als werk? Dit is nogal een delicate herinterpretatie van de term “geloof”, hoewel het op het eerste gezicht op deze manier uit de Bijbel lijkt te komen. Want er wordt gezegd:

“Maar Gods gerechtigheid door het geloof in Jezus Christus voor iedereen die gelooft.”
Rom 3:22

Hier lijkt dus te staan dat Gods gerechtigheid door mijn geloof komt. De interpretatie is dan dat geloof het instrument is waardoor Gods gerechtigheid voor mij “effectief wordt”.

Bovendien wordt hier vaak uitgelegd dat deze gerechtigheid van God exclusief is voor hen die geloven. Het is een kwestie van exclusiviteit, want dit wordt verondersteld een aanbod te zijn dat “alleen voor gelovigen” geldt. De rechtvaardigheid van God is dus alleen te vinden waar die gewenst is.

In deze manier van interpreteren is het dat mijn geloof deze gerechtigheid teweegbrengt (welke indruk wordt bevorderd door de vertaling), dus volgens deze manier van interpreteren staat het altijd in contrast met het ongeloof van anderen. Hoewel “ongeloof” hier met geen woord wordt genoemd, leest men dat er graag uit. Het gaat over iets dat alleen voor gelovigen is en daardoor ongelovigen per definitie uitsluit.

Maar staan al deze dingen echt in dit vers? Is dat hoe het leest in de context? Waar gaat Paul eigenlijk over? Wat wil hij de Romeinen duidelijk maken? Introduceert Paulus de Romeinen in een zwart-wit wereld van redding en ondergang? Is dat zijn thema hier? Heeft hij het over de hele wereld en wat mensen over de hele wereld moeten doen om deel te krijgen aan Gods gerechtigheid? Of gaat dit over iets anders? Dat is wat we hier moeten onderzoeken.

Het geloof van Jezus Christus

Voorstanders van een hemel-en-hel doctrine lezen hier dat “geloof” een “voorwaarde” is die “vervuld” moet worden voordat er iets van Gods kant kan werken. God heeft als het ware het ja-woord van ons nodig als voorwaarde om ons te kunnen redden.

In dit begrip gaat het niet noodzakelijkerwijs om een levende relatie waarin Hij de gever is en de persoon de ontvanger, maar om een voorwaarde en een vereiste voor het bereiken van verlossing. Het gaat om prestaties en aandacht. Liefhebbers van de hel haten het om dat te horen, maar het valt niet te ontkennen. De vraag is dus: kan dit echt? Of heeft de apostel het over iets anders? Op dit punt moeten we leren terug te vragen, terug te gaan naar de tekst en de context om niet voor te lezen wat nooit geschreven is.

Hier is dezelfde passage opnieuw, in een weergave die dicht bij de basistekst ligt:

“Maar de gerechtigheid van God door het geloof van Jezus Christus, die voor allen is en komt over allen die geloven. Omdat er geen verschil is.”
Rom 3:22 (Concordantisch Nieuw Testament KNT)

Niet het “geloof in” maar het “geloof van” Jezus Christus staat hier centraal (in de grondtekst staat hier een genitief). Want in dit geloof ging Hij de weg van gehoorzaamheid naar het kruis (Fil 2:8). Hierdoor – door Hem – werd Gods gerechtigheid tot stand gebracht. Het is een gerechtigheid van God door het geloof van Jezus Christus – door Zijn geloof. Dat is wat ons hier wordt gepresenteerd.

De rechtvaardigheid van God

Veel mensen zien God als veeleisend. Dat zou zijn alsof je moeite moet doen om aan je eisen te voldoen, anders zou je gestraft worden.

Wat opvalt aan de zojuist geciteerde basistekstvertaling is dat het geen prestatie van onze kant is, het is geen eis aan ons, maar het is de verkondiging van het Evangelie: door het geloof van Jezus Christus heeft God Zijn gerechtigheid kunnen vestigen, die nu op ons van toepassing mag zijn! Het is gebeurd. Het is geen eis, maar een blijde aankondiging. Dit is goed nieuws en geen bedreigend bericht.

De gerechtigheid van God komt niet door mijn geloof, maar door het geloof van Christus. Zijn vertrouwen liet Hem de weg naar het kruis gaan. Dit is het fundament waarop God Zijn verlossing bouwt. Dit is een radicaal ander uitgangspunt dat alles verandert.

God bereikt Zijn gerechtigheid onafhankelijk van mij. Het gaat er niet om wat ik doe, want dat zou nooit genoeg zijn. Het gaat over Zijn gerechtigheid, die Hij al heeft verkregen. Gods gerechtigheid wordt niet tot stand gebracht door mij, door mijn beslissing, door mijn geloof. We zijn hier in het hart van het Evangelie. Het gaat niet om mij, het gaat om Hem. Het gaat niet om mijn gerechtigheid, maar om Gods eigen gerechtigheid, namelijk de gerechtigheid die Hij tot stand heeft gebracht.

Op wie is dit nu van toepassing?

Wie zijn “alle gelovigen”?

Paulus vult de verklaring aan met de volgende toevoeging: “[die Gerechtigkeit Gottes …], die voor iedereen is en over alle gelovigen komt. Omdat er geen verschil is”. Wat bedoelen we daarmee?

De gebruikelijke uitleg gaat als volgt: De wereld is verdeeld in gelovigen en ongelovigen. Gods rechtvaardigheid komt uitsluitend tot hen die geloven. De ongelovigen daarentegen moeten door God verworpen worden, waarvoor willekeurig Bijbelteksten worden aangehaald. De interpretatie zou dan zijn: Paulus wil andere mensen uitsluiten met zijn uitspraak. Volgens deze leer zou dit moeten gelden voor de hele wereld, voor ieder mens.

De conclusie van dit onderwijs is daarom: Wie niet gelooft, ontvangt Gods gerechtigheid niet. Geloof is mijn werk, dat ik moet bijdragen zodat God kan werken. Zij die deze bijdrage niet willen leveren, hebben de eeuwige verdoemenis, de hel, over zichzelf afgeroepen. Dit zou ook moeten gelden voor mensen die nog nooit van Jezus hebben gehoord en geen idee hebben van de doctrine van de hel.

Ik begrijp het.

Het lijkt mij dat dit vroom vermomde zelfingenomenheid is. Maar daar gaat het in de eerste plaats niet om. Eerst moeten we nagaan of Paulus dit echt gezegd en bedoeld heeft. De interpretatie moet voortkomen uit de basistekst en de context.

Waarom staat het in de context? Paulus spreekt hier tot de gemeente in Rome en in context over twee groepen in de gemeente, namelijk Joden en niet-Joden, die beide aanwezig zijn in de gemeente in Rome. Paulus sprak hierover in de verzen hiervoor. De Joden hadden de wet gekend en gehoorzaamd (Rom 3:19-21), wat de andere volken niet hadden gedaan. Paulus legt de Joden in de gemeente in detail uit waar de wet over gaat en hoe deze in verband staat met Gods gerechtigheid.

Paulus doet geen uitspraak over de wereld, maar hij spreekt tot een christelijke gemeenschap. Dit kan niet genoeg benadrukt worden. Hij richt zich tot twee groepen in deze gemeente, die hij in zijn brief steeds weer noemt. Dit is zijn verklaring: Er is geen verschil tussen Joden en niet-Joden in de kerk volgens het evangelie. Gods gerechtigheid komt tot alle gelovigen (en niet alleen tot bepaalde wetsgetrouwe gelovigen!).

De nadruk ligt dus niet op “gelovigen” (want dat kan worden verondersteld in de gemeente), maar op “allen”. Niemand wordt uitgesloten. Er is geen dualistische gemeenschap, maar iedereen in de gemeenschap is gelijk.

Dit is de context zoals de context die presenteert. De verklaring is duidelijk. Om het uit te breiden naar de hele mensheid is aan de andere kant een extreem verkeerde interpretatie. Het doel van Paulus was slechts om de beperkte blik van sommige Joodse gelovigen te verruimen en om alle gelovigen op één lijn te brengen.

Een verklaring voor de gemeenschap

Deze verzen zijn volledig verdraaid in een interpretatie met hemel en hel:

  • De context wordt genegeerd,
  • de formulering wordt genegeerd,
  • de nadruk wordt genegeerd.

Dit gaat helemaal niet over “geloof als voorwaarde”, maar over de volle rijkdom van Gods genade, die nu ook gelovigen uit de niet-Joodse volken omvat. Iedereen is gelijk voor God. Dat was nieuw.

Dit aspect was nieuw omdat aan het Joodse volk een heel specifieke rol was toebedeeld om redding te brengen aan de naties. Dat was de messiaanse verwachting. Dit is echter niet uitgekomen. Toen gebeurde er iets onverwachts in het Nieuwe Testament. De volken kregen toegang in geloof zonder de bemiddeling van Israël (Rom 11:11-15). Noch hoefde de wet gehoorzaamd te worden, noch hoefden de gelovigen van de natie besneden te worden. Er was iets nieuws ontstaan. Dit moest worden verduidelijkt, zoals Paulus hier in Romeinen doet.

Het gaat hier niet om de veroordeling van ongelovigen of van de wereld, maar het is een uitspraak die alleen betrekking heeft op kerkleden.

Het gaat hier niet om de veroordeling van ongelovigen of van de wereld, maar het is een uitspraak die alleen betrekking heeft op kerkleden. Alle gelovigen komen hier op hetzelfde niveau. Het is een bevrijdende boodschap van genade voor gelovigen uit de naties. De uitbreiding naar een eindeloze eeuwigheid in helse kwelling voor ongelovigen is volledig onjuist.

Geloof is bij Paulus wat het altijd is geweest. Het is geen voorwaarde, maar een natuurlijk en bevrijdend vertrouwen in Gods werk. Het is de bevrijding van de verschillen tussen gelovigen uit Israël en gelovigen uit de naties. Met betrekking tot Gods gerechtigheid is geloof altijd de juiste weg geweest – voor besnedenen en onbesnedenen. Paulus gaat hier gedetailleerd op in in Rom 3:21-31, en opnieuw vanuit het oogpunt van Abraham in Rom 4.

Wat God in en door Jezus Christus teweegbrengt, zou voor iedereen in de gemeente moeten gelden. Zonder onderscheid. Hij heeft het hier helemaal niet over mensen buiten de gemeenschap.