De uitspraken van de Bijbel over leven, dood en opstanding zijn heel duidelijk en consistent: dode mensen leven niet. Ze zijn dood. Dit verwijst naar de oppositie van het leven. Degenen die het niet op deze manier zien, vallen terug op een nogal beperkte selectie van “verschillende” bijbelpassages, waarmee de rest van het bijbelgetuigenis dan ongeldig wordt verklaard. Deze bijbelpassages vereisen speciale aandacht als we de Schrift in haar eigen context willen begrijpen.

Bijbelpassage

De eerste brief van Petrus zegt:

“Want daartoe is het evangelie ook aan de doden verkondigd, opdat zij, hoewel zij geoordeeld worden naar de wijze van de mensen in het vlees, toch leven naar de wijze van God in de Geest.”
1Pet 4,6, Luther 2017)

Traditionele interpretatie

Deze tekst wordt ook vaak aangehaald om te “bewijzen” dat de doden niet dood zijn, maar voortleven. Past dit niet prachtig bij het Griekse idee van een dodenrijk, waarin de doden een schimmig bestaan leiden, maar toch volledig bij bewustzijn zijn? In deze zienswijze wordt geloofd dat Jezus na zijn dood afdaalde naar de onderwereld en het evangelie predikte aan een groot aantal doden voordat Hij na drie dagen herrees.

Tegenargument

In een notendop: Evangelie werd ooit gepredikt aan de nu doden. De verwijzing zou daarom correct zijn: Als hij verwijst naar hen die nu dood zijn, spreekt Petrus over het evangelie dat aan hen gepredikt is. Op dat moment leefden ze echter nog. Het is een correcte beschrijving en beeldspraak.

Rechtvaardiging

Als je de tekst in zijn context leest, komen heel andere uitspraken aan het licht: het centrale thema is hier niet de dood of een doctrine over de dood, maar het martelaarschap van de gelovigen :

“Daar dan Christus voor ons geleden heeft in het vlees, wapent ook gij u met dezelfde gedachten.
1Pet 4:1

Petrus beschrijft in de volgende verzen dat de levenshouding van de gelovigen is veranderd. Ze staan anders in het leven dan vroeger. Ooit leefden ze zoals de naties, met losbandigheid, lusten, drinkgelagen en dergelijke. Maar nu, door vertrouwen in God en Zijn Woord, hebben ze hun levens veranderd. De volken zagen dit en verwonderden zich erover:

“Dit vervreemdt hen, dat je niet langer door dezelfde plas van ontbinding met hen loopt, en daarom lasteren ze je.”
1Pet 4,4

Petrus heeft het dus over deze twee groepen: aan de ene kant de gelovigen die, net als Christus, lijden onder het kwaad. Aan de andere kant zijn er de spotters die de vooruitziende blik van het geloof niet hebben ervaren. Hierover zegt Petrus nu:

“Maar zij zullen rekenschap afleggen aan Hem die gereed is om te oordelen de levenden en de doden. Want daartoe is het evangelie ook aan de doden verkondigd, opdat zij als mensen naar het vlees zouden worden geoordeeld, maar naar God in de geest zouden leven.”
1Pet 4,5-6

De eerste “zij” betreft de opstandelingen uit de naties. Ze zullen zich voor God moeten verantwoorden. De anderen echter, die gedood werden vanwege hun geloof, hadden ooit het evangelie gehoord. Ze zijn veroordeeld, maar ze leven voor God – met het oog op de opstanding. Vergelijk ook Mt 22,31-32 (bijdrage:“God is geen God van doden, maar van levenden“).

 

Samenvatting

De verkondiging van het evangelie vond dus plaats tijdens hun leven. Het heeft niets te maken met een verkondiging aan de “nu” doden. Je kunt een “leven in de dood” niet rechtvaardigen met deze bijbelse passage.