Doden leven niet

De uitspraken van de Bijbel over leven, dood en opstanding zijn heel duidelijk en consistent: dode mensen leven niet. Ze zijn dood. Dit is het tegenovergestelde van leven.

Degenen die het niet op deze manier zien, vallen terug op een nogal beperkte selectie van “verschillende” bijbelpassages, waarmee de rest van het bijbelgetuigenis dan ongeldig wordt verklaard. Deze bijbelpassages vereisen speciale aandacht. Dit gaat over zo’n bijbelse passage. Wat staat er echt?

Bijbelpassages

Matteüs 22:32, Marcus 12:27 Lucas 20:38

Jezus in gesprek met de Sadduceeën over de opstanding.

Traditionele interpretatie

“En toch is het zo: allen leven in de dood. God is God van de levenden, voor Hem leven zij allen!”.

Tegenargument

Het thema hier is de opstanding. Het gaat niet over de doodstoestand, maar over de opstanding. “Voor Hem leeft u allen” wordt gezegd met betrekking tot de opstanding.

Rechtvaardiging

Jezus is in gesprek met de Sadduceeën. Sadduceeën waren een Joodse groep die leerden dat er geen opstanding was (Mt 22,23, Mc 12,18 Lc 20,27). Bovendien hebben ze alleen de 5 boeken van Mozes erkend. Dus je bedoelde dat er geen verwijzing naar de wederopstanding in de 5 boeken van Mozes (de Torah) staat.

De Sadduceeën kwamen nu naar Jezus toe en wilden Hem in het nauw drijven met een strikvraag. Nadat Jezus deze vraag heeft weerlegd, spreekt Hij rechtstreeks over de ontkenning van de wederopstanding door de Sadduceeën:

“Maar dat de doden ontwaken was al door Mozes geopend in het verslag van de doornstruik, toen hij de Heer de God van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob noemde.”
Lc 20,37

Dit is een citaat uit de Torah. Jezus citeert dit als een verwijzing naar de wederopstanding, die niet rechtstreeks in de Torah wordt genoemd, maar hier kan worden afgeleid. “Toch is Hij geen God van de doden, maar de God van de levenden, want voor Hem leven allen” (Lc 20:38). Als God zichzelf de God van Abraham, Izaäk en Jakob noemt, en deze drie zijn alle drie gestorven, dan moeten ze krachtens Gods verklaring een toekomst hebben. Voor God leven ze allemaal, wat dus een bewijs is van de opstanding.

Deze bijbelse passage kan niet gebruikt worden om een leven “in” de dood te rechtvaardigen. God is inderdaad geen God van de doden, maar van de levenden – met het oog op de opstanding.