“Toen vormde de HEER God de mens uit het stof van de grond en blies in zijn neusgaten de levensadem, en de mens werd een levende ziel.
Gen 2:7 Rev. Elbf.

Dit is het verhaal van de schepping van de mens. “Stof uit de grond” was de basis die God gebruikte om de mens te vormen. Toen blies hij “levensadem” in zijn neus. Daarna staat er: “zo werd de mens een levende ziel”.

Wat is de mens nu? Na dit gedeelte is het antwoord duidelijk. De mens is een “levende ziel”. Hij is natuurlijk veel meer, maar in dit verhaal is dat de essentiële boodschap. De Bijbel beschrijft hoe de mens een levende ziel werd toen God zijn lichaam uit aarde vormde en hem de levensadem inblies. Deze woorden zijn van fundamenteel belang voor veel andere onderwerpen, vooral voor het begrijpen van leven en dood zoals beschreven in de Bijbel.

Beeldspraak

In deze zin worden verschillende stijlfiguren gebruikt:

“DeHEER God blies in zijn neusgaten…”. Dit is de stijlfiguur anthropopatheia, waarbij menselijke eigenschappen of handelingen aan God worden toegeschreven. Het is een figuurlijke manier van uitdrukken. Dit is hier het geval wanneer God in de neus van de mens “ademt”. We weten dat God geest is (Johannes 4:24) en geen lichaam heeft. Wat er gebeurt is “vermenselijkt” opgeschreven en aangepast aan ons begrip, zodat we ons er iets bij kunnen voorstellen.

De stijlfiguur synecdoche beschrijft iets met behulp van een andere uitdrukking. Wanneer onze tekst spreekt over de mens die een “levende ziel” wordt, dan staat de ziel als term voor de hele mens. De mens werd een ziel en is dat ook. Deze inprenting van de ziel is zo overheersend voor de mens dat hij in één adem wordt genoemd met de term “ziel”. Op dezelfde manier worden personen zielen genoemd (Gen 12:5 Gen 14:21 en nog veel meer), of staat de ziel in de plaats van de eigen persoon (“Prijs de HEER, mijn ziel” Ps 103:1, wat ook beschreven zou kunnen worden als “Ik prijs de HEER met mijn hele wezen” of “met mijn hele menselijkheid”).

Waar is de mens van gemaakt?

Waar is de mens nu van gemaakt? In deze passage in Genesis 2 worden twee “ingrediënten” genoemd: Zijn lichaam werd gevormd uit aarde. De adem van de Geest des levens (Gen. 7:21-22) is de levensgeest die in het lichaam wordt geblazen. Meer ingrediënten heb je niet nodig. Want zodra de levensadem door God in de mens werd geblazen, lezen we dat de mens een levende ziel werd. De mens kreeg dus geen ziel, maar werd een ziel. Ziel is geen ingrediënt van creatie, maar ziel is het resultaat. Het is als het ware het product.

Lichaam + levensgeest = levende ziel

Volgens de Bijbel ontstaat de ziel wanneer het lichaam en de levensgeest samenkomen. Een bekend voorbeeld hiervan is een gloeilamp. De gloeilamp is het lichaam. De elektrische stroom is de levensgeest. Wanneer de stroom door de gloeilamp vloeit, wordt er licht en warmte gegenereerd. Op dezelfde manier wordt een levende ziel geschapen door levensadem die door het lichaam stroomt. Geest is verbonden met adem, en wanneer iemand de laatste adem uitblaast, sterft het lichaam en verdwijnt het leven, net zoals het licht en de warmte van een gloeilamp verdwijnen wanneer de lamp kapot gaat of de elektriciteit wordt uitgeschakeld. Deze processen worden ook op deze manier beschreven in de Bijbel, waarbij verschillende woorden worden gebruikt in zowel het Hebreeuws als het Grieks.

De “levende ziel” is wat je ook zou kunnen beschrijven met het woord “levend wezen”. Daarom worden dieren ook beschreven als levende zielen (Gen 1:20 Gen 1:21 Gen 1:24 Gen 1:30). Want ook zij ademen en bewegen (Gen 1:26 Gen 1:28). Volgens de volgorde van de Bijbelse geschiedenis werden eerst de dieren en daarna de mensen als levende zielen geschapen. De ziel is dus niet iets dat specifiek alleen voor mensen geldt, of dat ons bijvoorbeeld onderscheidt van dieren. Dieren en mensen zijn allebei levende zielen.

De “onsterfelijke ziel” van de Grieken

De Bijbel heeft een ander mensbeeld dan onder andere de Griekse filosofie. Ziel was iets anders voor de Grieken dan voor de Hebreeën. Voor hen was de ziel het hoogste in een mens. Volgens de Griekse filosofie “heeft” (niet “was”) de mens een ziel. En deze ziel was onsterfelijk. Het is verbazingwekkend hoeveel van dit denken zijn weg heeft gevonden naar de christelijke theologie. Het is heel gewoon om te denken, zelfs onder christenen, dat de mens onsterfelijk is (de dood wordt verklaard als een andere vorm van leven), ook al is dit in directe tegenspraak met de Bijbel. Volgens de Bijbel is er vandaag de dag maar één die onsterfelijk is, namelijk Jezus Christus:

“Jezus Christus … die alleen onsterfelijkheid heeft”.
1Tim 6,16

In de Bijbel is de ziel niet het hoogste in de mens. De mens zelf is deze levende ziel. Ziel is wat een mens tot mens maakt, wat ons bestaan vandaag de dag vormgeeft. Omdat de mens leeft, voelt en hoort, ruikt, proeft en ziet hij. Mensen absorberen dit allemaal via hun zintuigen met hun lichaam. Deze vermogens definiëren ons. We zijn slechts “levende zielen”. We moeten dit positief waarderen, maar het niet overwaarderen en het zeker niet onsterfelijk verklaren.

Koehler/Baumgartner schrijven in hun standaardwerk dat de stam van het Hebreeuwse woord voor ziel (hb. nephesh) is verwant met “wijder worden” en “ademen”, zoals de keel wijder wordt om te kunnen ademen, in deze betekenis ook “omhoog ademen, adem halen, herstellen”, verder “diep ademhalen, d.w.z. keel geopend om te ademen, adem, ziel, leven, zelf”. Hier is al zichtbaar in de taal hoe de mens een levende ziel werd door de levensadem. Ze beschrijven het woord nephesh verder als “adem, adem, wat mens en dier tot een levend wezen maakt, Gen 1:20, ziel (strikt te onderscheiden van het begrip ziel bij de Grieken) . ..”.
(Koehler/Baumgartner, Lexicon in veteris testamenti libros, 1958, pagina 626. Nadruk toegevoegd).

Mentaal en spiritueel

Laten we eens verder nadenken over de vraag of de ziel het meest waardevolle in een mens is. Dat klinkt heel anders in de Schrift. De ziel is volgens de Bijbel niet dat wat blijvend is. Integendeel – het spirituele moet vervangen worden door het spirituele. Geest is permanent, ziel niet.

“Zo is het ook met de opstanding van de doden. Gezaaid in vergankelijkheid, opgewekt in onvergankelijkheid! Gezaaid in oneer, opgewekt in glorie! In zwakte gezaaid, in kracht opgewekt! Een geestelijk lichaam wordt gezaaid , een geestelijk lichaam wordt opgewekt !

Als er een geestelijk lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam. Zo staat er ook geschreven: De eerste mens, Adam, werd een levende ziel, de laatste Adam werd een levendmakende geest. Echter, het geestelijke kwam niet eerst, maar de ziel, en daarna het geestelijke.

De eerste mens is van de aarde, uit de grond; de tweede mens is de Heer uit de hemel. Zoals hij van de aarde is, zo zijn zij van de aarde; en zoals hij van de hemel is, zo zijn zij van de hemel. En zoals wij het beeld dragen van wat aards is, zo zullen wij het beeld dragen van wat bovenaards is.”
1Cor 15:42-49 KNT

Het opstandingslichaam zal niet langer gekenmerkt worden door ziel, maar door geest. Paulus benadrukt hier veel verschillen en maakt duidelijk dat ons geestelijke lichaam, zoals we dat nu kennen, op een dag vervangen zal worden door een geestelijk lichaam.

De mens, die bepaald wordt door de ziel, ziet alleen wat voor zijn ogen is, is alleen vervuld van deze wereld, alleen vanuit zijn gevoel. De persoon die, gedragen door Gods Geest, het geestelijke nu op de voorgrond plaatst, ziet echter meer. Dit verschil wordt door Paulus in Korintiërs genoemd:

“Maar de geestelijke mens aanvaardt niets van de diepten van de Geest van God, want ze zijn voor hem dwaasheid. En hij kan ze niet kennen, want ze kunnen alleen geestelijk onderzocht worden. De geestelijk gezinde mens onderzoekt inderdaad alles, maar hijzelf wordt niet onderzocht door iemand die geestelijk gezind is.”
1Cor 2,14-16 KNT

De apostel is niet bezorgd over onze ziel, maar over onze geest.

“Want allen die geleid worden door de Geest van God, dat zijn zonen van God.”
Rom 8,14

“De Geest zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn.”
Rom 8:16

De ziel is wat ons menselijk maakt.
De ziel heeft te maken met waarneming, beweging en zintuiglijke indrukken, met gevoel.
De ziel is niet het “hoogste” in een mens.

Als levende zielen kunnen we in deze wereld leven en zijn. Dit kan niet genoeg gewaardeerd worden. Maar we leven in een beperkte wereld, we zijn sterfelijk, we blijven ons doel missen. Het is goed om altijd in gedachten te houden dat het de geestelijke dingen zijn die tellen, niet de geestelijke dingen. Hoewel beide hun plaats hebben, winnen we er veel bij als we leren differentiëren. Zoals Paulus het keer op keer samenvat:

“… opdat Hij [Christus] u geeft – naar de rijkdom van zijn heerlijkheid – om door zijn Geest in kracht standvastig te worden in de inwendige mens, zodat Christus door het geloof ten volle in uw harten woont”.
Ef 3:16-17

“Maar als de Geest van Hem die Jezus uit de dood heeft opgewekt in u woont, dan zal Hij die Christus Jezus uit de dood heeft opgewekt ook leven geven aan uw stervende lichamen door zijn inwonende Geest.”
Rom 8,11