Wat is zonde?

Paulus zegt met betrekking tot zonde:

“… Allen hebben gezondigd en komen te kort voor de heerlijkheid van God.”
Rom 3:23

Zondigen (als werkwoord of activiteit) is in directe vergelijking met een tekortkoming. Wij “missen de heerlijkheid van God”, schrijft Paulus, en zijn niet met Hem te vergelijken. We hebben niets van Gods heerlijkheid, maar komen die heerlijkheid bij lange na niet na. God is, maar wij zijn anders.

Zondigen is een werkwoord dat ook direct wordt toegepast als“hetdoelmissen” in afzonderlijke passages. Zo lezen we in het boek Rechters: “Onder al deze krijgers waren 700 geselecteerde mannen die linkshandig waren. Deze slingerden de steen tot op de centimeter nauwkeurig en misten nooit hun doel.” (Ri 20,16). Waar “missen” staat, wordt het woord gebruikt voor wat anders vertaald wordt als “zonde”. Een beeldende en concrete situatie kan veel inzicht geven in de betekenis van een woord. Een andere passage staat in de Spreuken van Salomo, waar staat: “… wie haastig is met zijn voeten , struikelt” (Spreuken 19:2). Of met andere woorden: Als je te snel rent, struikel je en mis je een stabiele ondergrond met je voet.

Hoe kwam de zonde de wereld binnen?

Wie zondigt, mist zijn doel. Dit is een bijbels gefundeerde beschrijving en betekenis. Nu weten we uit de Bijbel dat de zonde ooit deze wereld is binnengekomen, en volgens het Bijbelse verhaal gebeurde dit door Adam en Eva. Paulus beschrijft het als volgt:

“Daarom, zoals door een mens de zonde in de wereld is gekomen …”
Rom 5:12

De verwijzing hier is die naar de Hof van Eden, waar Adam en Eva door God werden geplaatst. Daar mochten ze van alle bomen eten, maar niet van één bepaalde boom:

“En de HEERE God gebood de mens, zeggende: Van elke boom des hofs moogt gij eten; maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten; want ten dage als gij daarvan eet, zult gij zekerlijk sterven.”
Gen 2:16-17

Ze mochten niet eten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Als er zoiets zou bestaan als een nevenschikking van “doel” en “niet-doel”, dan zou het eten van deze boom der kennis “niet-doel” zijn. Ervan eten zou betekenen dat je “het doel mist”. Deze overtreding had ernstige gevolgen, want de waarschuwing luidde: “want op de dag dat je ervan eet, moet je sterven! Er kan iets mis zijn met deze vertaling, want Adam en Eva stierven niet op de dag van de overtreding (de mensheid zou onmiddellijk zijn uitgestorven). Martin Buber vertaalt op dit punt met het ritme van de Hebreeuwse tekst: “… Want op de dag dat je ervan eet, moet je sterven, sterven”. Dit laat op een beklemmende manier een eeuwigdurend, zeker sterven zien. De concordante weergave vertaalt hier precies: “…je zult sterven om te sterven”. Adam en Eva werden hier bedreigd met hun sterfelijkheid. Ze zouden “sterven” tot de dag van hun sterven (hun dood).

In het volgende hoofdstuk leren we hoe Adam en Eva, verleid door de slang, toch van deze boom aten. God confronteerde hen toen met wat ze hadden gedaan en zei onder andere:

“En tegen Adam zei Hij: Omdat gij naar de stem van uw vrouw hebt geluisterd en van de boom hebt gegeten waarvan Ik u gebood: Gij zult daarvan niet eten! – De grond zal vervloekt worden vanwege u: Gij zult daarvan eten met zwoegen al de dagen uws levens; en doornen en distelen zal zij voor u voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten. In het zweet uws voorhoofds zult gij uw brood eten, totdat jullie terugkeren naar de grond, want van hem zijn jullie weggenomen. Want stof ben je en tot stof zul je wederkeren!”
Gen 3:17-19

De noodsituatie heeft zich voorgedaan. Het leven werd beperkt. Adam en Eva sterven niet op de dag van de overtreding, maar ze zullen moeten zwoegen “al de dagen van je leven” en dat is “totdat je terugkeert naar de grond… Want stof ben je en tot stof zul je terugkeren”. Dit is dus het moment waarop Adam en Eva de beperkingen van hun leven te zien krijgen. Op een dag zullen ze sterven en tot die tijd zullen ze sterven. Zowel de zonde – het missen van het doel – kwam in de wereld en daardoor de dood.

Paulus beschrijft het als volgt:

“Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen, en door de zonde de dood …”
Rom 5:12

Wat gebeurde er daarna?

Op dit punt kun je je afvragen hoe de dingen vooruit zijn gegaan sinds Adam en Eva. Wat is er gebeurd met deze nu sterfelijke mensheid? We kennen het verhaal en misschien herkennen we onszelf ook wel en beleven we goede en minder goede dagen. We missen de glorie van God en voelen dit gemis. Tegen de achtergrond van deze realiteit zegt het dogma van de erfzonde nu dat het de zonde is die van mens op mens wordt doorgegeven. We “erven” deze zonde als het ware en dragen daarom de hele zondelast met ons mee vanaf onze kindertijd.

De Latijnse taal sprak niet van erfzonde, maar van “erfzonde” of “erfzonde” (Latijn peccatum originale). Het woord “erfzonde” ontstond pas in de Middeleeuwen en betrof een uitbreiding van de Latijnse uitspraak (lat. peccatum originale originatum – in plaats van erfzonde werd het zoiets als “erfzonde voortgebracht”), die het mogelijk maakte om onderscheid te maken tussen de eerste zonde (van Adam en Eva) en de chaos die daardoor ontstond voor de hele mensheid. Op een gegeven moment leidde dit tot de Duitse term “Erbsünde” (erfzonde), waarmee oorspronkelijk de zonde werd bedoeld waarmee de nakomelingen van Adam en Eva waren behept. Maar er blijft iets over aan deze formulering, namelijk het begrip dat het de zonde is die wordt doorgegeven.

Dit idee van de erfzonde is niet terug te vinden in de Bijbel. Er staat geen woord “erfzonde” in de Bijbel en nergens wordt gezegd dat zonde van generatie op generatie wordt “doorgegeven”. Er zijn daarom ook verschillende ideeën over hoe het kan dat de hele mensheid nu met dit gebrekssymptoom worstelt. Want, vraagt men zich niet zonder reden af, “de ellende moet ons toch op de een of andere manier bereiken? Het idee van de erfzonde is niet zonder tegenspraak in de kerkgeschiedenis. Het lijkt vooral een doctrine te zijn in de Westerse Kerk. Er zijn daarom ook andere gezichtspunten die een ander perspectief geven op het probleem van de zonde. Het hoeft geen zonde te zijn die wordt doorgegeven. Het echte probleem ligt misschien ergens anders.

De reden hiervoor ligt in het al eerder genoemde vers uit Romeinen 5, dat nu volledig wordt geciteerd:

“Daarom,
net zoals de zonde de wereld is binnengekomen door die ene mens,
en door de zonde, de dood,
en zo drong de dood tot alle mensen door,
waarop zij allen zondigden …”.

Rom 5:12

De structuur van het vers laat een omkering van de verklaring zien. Het is een omgekeerde spiegeling van de kwesties, die als volgt gaat:

  1. De zonde is de wereld binnengekomen, daardoor de dood
  2. Zo is de dood tot alle mensen doorgedrongen en leidt iedereen tot zonde.

Geen erfzonde dus, maar het is de dood die tot alle mensen is doorgedrongen. Dit lijkt ook heel logisch, want in de Hof van Eden werden mensen bedreigd met sterfelijkheid, niet met zondigheid, laat staan met de hel. Sterfelijkheid kwam door zonde, maar het is niet de zonde die wordt doorgegeven. Het is sterfelijkheid waar we als mensheid mee worstelen. Het zou een “erfelijke dood” zijn in plaats van een “erfzonde”.

Het zou eerder erfelijke dood zijn dan erfzonde waar we mee te maken hebben.

Deze dood in ons is de reden waarom we ons doel missen. Sterfelijkheid werkt in ons. Deze drong tot ons door. Paulus schrijft “…en zo drong de dood tot alle mensen door, waarop zij allen zondigden”. In het Grieks is het woord hier “epho” of etymologisch “epi-ho”, letterlijk vertaald als “op dat” of “op wat”. Het is de dood waardoor allen zondigden. Het is deze dood in ons, deze sterfelijkheid, die voortdurend voor ons voelbaar is als gebrek en falen om ons doel te bereiken.

Het probleem van de erfzonde

De erfzonde komt nergens in de Bijbel voor. De doctrine is vastgesteld op basis van gevolgtrekkingen en houdt stand als een van de belangrijke dogma’s in de Westerse Kerk. Maar het heeft verstrekkende gevolgen. De leer vormt het begrip van de mens zelf op een geweldige manier. Hierin verschilt de Westerse Kerk van de Oosterse Kerk en ook van bijvoorbeeld het Jodendom, waar Jezus ook vandaan kwam. Het concept van de erfzonde is een dogma dat onbekend was in het Jodendom. Noch Mozes, noch David, noch een van de profeten, noch Jezus sprak erover. De apostelen spraken er ook niet over. Het is christelijk theologisch denken dat later kwam, lang nadat het Nieuwe Testament was voltooid.

Het begin wordt herkend in Irenaeus, een bisschop van Lyon, aan het einde van de tweede eeuw na Christus. Later gebruikte Augustinus (354-430 na Christus) de term om aan te geven dat het seksuele verlangen de zonde veroorzaakt, waardoor de mensheid een “verdoemde menigte” wordt. Zijn idee was dat de erfzonde “fysiek” wordt overgedragen (opmerking: anderen zien dat heel anders). Hij zei dat de mens fundamenteel slecht is – dat is zijn natuur. Dit geldt al voor het ongeboren kind.

Augustinus bedacht ook andere dogma’s, zoals het idee van hemel en hel, het vagevuur, een bemiddelende rol van de kerk, dubbele voorbestemming (voorbestemming tot hemel of hel), etc. In Wikipedia wordt de kritiek op Augustinus als volgt samengevat:

“Augustinus en zijn leerstellingen waren grotendeels oncontroversieel in de Kerk tot aan de Reformatie. Alleen het opkomende individualisme, subjectivisme en bijblicisme van de Reformatie en de daaropvolgende protestantse theologie nam aanstoot aan verschillende uitspraken (doctrine van de erfzonde, doctrine van het vagevuur, etc.). Vervolgens waren sommige historici en theologen, zoals Alfred Adam en Wilhelm Windelband, van mening dat Augustinus bij de ontwikkeling van zijn leer sterk beïnvloed was door het manicheïsme en neoplatonisme en dat veel van zijn ideeën bijbels gezien onhoudbaar waren. Ze halen doctrines aan zoals het sterke dualisme, dat ook heerst in het manicheïsme, de doctrine van het vagevuur, de doctrine van de hel, de doctrine van de erfzonde, de doctrine van de dubbele voorbestemming en de vijandigheid tegenover het lichaam en seks. Al met al had Augustinus volgens deze critici de overtuigingen van het vroege christendom bijna onherkenbaar misvormd.
De theoloog David Edwards betwijfelt of Augustinus recht doet aan het godsbeeld van Jezus Christus, omdat zijn (op oudere leeftijd steeds negatievere) beoordeling van de overgrote meerderheid van de mensen als “massa damnata” niet verklaart hoe de Verlosser, die toch een Vader-God vol mededogen vertegenwoordigt, “vriend van de zondaars” genoemd kan worden.

In een polemiek interpreteert de psychoanalyticus Tilmann Moser de jeugdherinneringen in de “Belijdenissen” als een uitdrukking van een neurotisch schuldgevoel en een daarmee samenhangend verlangen om samen te smelten met God, die vandaag de dag nog steeds een belastend effect hebben op talloze gelovigen.”

Ik herken hier veel kwesties die op deze manier of op een vergelijkbare manier in gemeenschappen voorkomen. Ze worden beschouwd als bijbelse fundamenten of beïnvloeden (negatief!) de levenshouding van hele generaties. Volgens Augustinus’ opvatting worden maar heel weinig mensen ooit gered, en alleen onder grote ontberingen. De doctrine van de erfzonde kan niet los van andere ideeën worden gezien. De volledige verdorvenheid van de mens is bijvoorbeeld een voorwaarde voor zijn kijk op een doctrine van hemel en hel. Daarom verschijnen ze ook samen op het toneel in Augustinus, net als de “onsterfelijke ziel” (geïnspireerd door de Griekse filosofen). De combinatie van zoveel termen leidt tot denkconstructies die niet noodzakelijkerwijs meer veel te maken hebben met de Bijbel zelf.

Het menselijke beeld in een fix

Wat is dan het verschil tussen het verslag van Paulus en het verslag van het dogma van de erfzonde? De erfzonde ziet de mens als fundamenteel zondig, slecht, corrupt en verloren – vanaf het begin. Dit geldt ook voor pasgeboren kinderen. Ze hebben verlossing nodig, niet omdat ze sterfelijk zijn, maar omdat ze fundamenteel “zondig” zijn. Dit is een pikzwart beeld van de mens, dat in direct contrast staat met de scheppingsverklaring:

“En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. En God zegende hen, en God sprak tot hen … En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.”
Gen 1:27-28,31

De doctrine van de erfzonde gooit de “schepping van de mens naar het beeld van God” overboord. Het neemt afstand van zo’n positief beeld van de mensheid. In de ogen van de dogmatische leer was de mens niet langer “zeer goed”. Ongetwijfeld zijn deze uitspraken chronologisch vóór het binnendringen van de zonde, maar er is geen reden om de situatie in de Hof van Eden als “perfect” te bestempelen en de situatie na het binnendringen van de zonde als “zondig tot op het bot”. Zo’n draai van 180° is er niet in de Schrift. Het is waar dat de mens niet beter is geworden en dat de sterfelijkheid nu aan hem kleeft, maar dat is nog geen reden om zo’n somber mensbeeld te creëren. De mens kent echte problemen die ook echte verlossing behoeven, maar de erfzonde leidt meer af van de werkelijkheid dan dat ze deze verklaart.

Waar zonde centraal staat, plaatst de mens zichzelf en zijn ervaring snel in het middelpunt. Waar de genade van God centraal staat, komen God en Zijn Christus centraal te staan.

Deze doctrine van de erfzonde is vooral problematisch als onze werkelijkheid duidelijke verschillen tussen individuele mensen vaststelt. Een pasgeboren kind is bijvoorbeeld niet slecht. Alleen dogmatische leer maakt van een pasgeboren kind een “zondaar”. Er zijn ook grote verschillen bij volwassenen. Niet alle mensen zijn slecht. Paulus meldt dat sommige mensen “van nature doen wat de wet vereist” (Rom 2:14).

De uitspraken in de Schrift zijn daarentegen bevrijdend. Daarin is er geen erfzonde, maar wordt de dood van generatie op generatie doorgegeven. De mens is niet fundamenteel “verdorven”, maar fundamenteel “sterfelijk”. Zijn sterfelijkheid zorgt ervoor dat hij voortdurend zondigt. Deze visie is niet alleen bijbels te rechtvaardigen, maar ook gemakkelijk te begrijpen. Hoe goed of hoe slecht iemand is, komt tot uiting in de manier waarop hij of zij leeft. Deze werken zullen op een dag door God worden beoordeeld, wat zonder onderscheid voor alle mensen zal gelden. Dat is eerlijk. Mensen zijn op verschillende manieren goed. Maar ze zijn allemaal sterfelijk en missen de glorie van God. Niemand is rechtvaardig voor God, maar dat maakt niet van alle mensen moreel verwerpelijke wezens – van generatie op generatie, om het zo maar te zeggen. Hier wijkt Augustinus duidelijk af van de Bijbel en de alledaagse waarneming.

De Bijbel getuigt dat de menselijke natuur niet fundamenteel corrupt is en niet in staat is om iets te bereiken. De mens werd geschapen naar Gods beeld en dat verdween niet helemaal toen Adam zondigde. Laten we ook eens kijken naar de oorspronkelijke situatie: Adam werd niet gewaarschuwd met de woorden “Op de dag dat je van de boom eet, zul je niet meer op mijn beeld lijken”. Adam werd ook niet bedreigd met de hel als hij van de vrucht zou eten. Adam en Eva werd verteld dat ze zouden “sterven om te sterven”. Hun werd verteld dat ze sterfelijk waren en als conclusie de dood, niet de hel of iets anders.

Misschien moet hier worden verduidelijkt – en met verwijzing naar Augustinus’ positie – dat Adam en Eva niet “seksueel” zondigden of dat seksualiteit tot zonde leidde, maar dat het eten van de verboden vrucht een overtreding was. Ideeën als “de mens is fundamenteel verdorven” of “seksualiteit is zonde” vinden hun oorsprong niet in de Bijbel, maar bij uitstek in de leerstellingen van Augustinus. Zulke ideeën willen altijd getoetst worden aan de Schrift en zo nodig gecorrigeerd worden. Het gaat over het beeld van de mens, het beeld van de wereld en last but not least het beeld van God dat we elke dag in ons dragen.

Het is de moeite waard om hierover na te denken, want God heeft Zichzelf allang met ons en met de hele menselijke geschiedenis verzoend (2Cor 5:18-21).