Joden en gelovigen uit de volken in de gemeente

Paulus schrijft de Brief aan de Romeinen aan een christelijke gemeenschap in Rome. Zij zijn zijn luisteraars. Over hen schrijft hij. Beide groepen zijn aanwezig in de gemeenschap. Paulus plaatst beide groepen op gelijke voet. Er is geen voorrecht voor de Joden, geen nadeel voor de gelovigen uit de naties. Wat verkondigt Paulus? Hij beschrijft dit in een contrast in Romeinen 10:5-13.

Hier komt hij te spreken over de perceptie van Joodse en niet-Joodse gelovigen. De Joodse gelovigen kenden gerechtigheid uit de Torah (de “Wet”). Paulus, als apostel voor de naties, had echter verkondigd dat gerechtigheid voortkomt uit geloof. Dit zijn de contrasten en tegenstellingen waaraan hij zich hier wijdt:

“Want Mozes schrijft over de gerechtigheid van de wet,dat de man die ze allemaal doet, ze in zijn leven zal hebben.

Maar de gerechtigheid door het geloof zegt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal ten hemel opstijgen (dat is, Christus doen nederdalen)?Of: Wie zal in de afgrond nederdalen (dat is, Christus uit de doden doen opstaan)?

Maar wat zegt ze [die Gerechtigkeit aus Glauben]:

  • De spreuk is nabij u, in uw mond en in uw hart (Deut. 30:14);

Dit is het woord van geloof dat wij verkondigen: Als je met je mond belijdt dat Jezus Heer is,
en in je hart gelooft dat God Hem uit de dood heeft opgewekt, zul je gered worden.

Want in het hart gelooft men voor gerechtigheid,
maar met de mond belijdt men verlossing.

Want de Schrift zegt:

  • Iedereen die in Hem gelooft zal niet beschaamd worden (Jes 28:16).

Want er is geen verschil tussen een Jood en een Griek, want allen hebben dezelfde Heer, die zich rijk toont in allen die Hem aanroepen.

  • Want iedereen die de naam van de Heer aanroept, zal gered worden.(Joël 3:5)”

Rom 10:5-13

De zin in het rood benadrukt de reden voor deze passage: “Er is geen verschil tussen een Jood en een Griek, want ze hebben allemaal dezelfde Heer. Het richt zich tot de twee groepen in de gemeenschap. De Heer toont zich rijk aan allen die Hem aanroepen (in de kerk).

In dit gedeelte staan drie citaten uit de Tenach, het Oude Testament. Dit suggereert dat Paulus zich met deze woorden in de eerste plaats richt tot de Jood in de gemeente. Hij legt hier uit de Schriften dat zijn beoordeling verankerd is in de Tenach. Maar er is geen onderscheid tussen gelovigen in het evangelie van genade. Dit is de belangrijke boodschap hier, waarmee hij iedereen in de kerk in Rome aanspreekt.

Het woord van geloof

Paulus beschrijft wat hij verkondigt. Hij vat het samen in de uitdrukking “woord van geloof”. Geen inspanning, geen naleving van de Thora, geen religieuze handelingen kunnen dit vervangen. Het woord van geloof is wat geldig is, wat helpt, wat ons in gemeenschap brengt met God door Jezus Christus.

Het is geen veroordeling van hen die de Torah volgen, maar Paulus benadrukt wat echt helpt. Hij legt de nadruk op geloof, zoals hij al vele malen eerder heeft gedaan in Romeinen.

Het is me altijd opgevallen dat bij de interpretatie van deze passage de nadruk vaak ligt op “doen” in plaats van op geloof. Ik heb veel gehoord over “je kunt in je hart geloven”, maar “zonder belijdenis zul je niet gered worden”. Volgens dit idee gaat geloof over het indrukken van de “juiste” knoppen, alsof God wacht tot je een schakelaar omzet. Het is een mechanisch geloof. Dit verandert de tekst in het tegenovergestelde.

Paulus legt deze uitspraak echter uit met het volgende citaat: “Iedereen die in Hem gelooft, zal nooit beschaamd worden! Dit is geen uitsluiting, maar het is gericht aan de gemeente, waarin allen geloven. Hij trekt allen gelijk in de kerk (Iedereen die gelooft, en dat doen ze allemaal). Het is door geloof. God werkt, niet wij werken. Ons geloof is een vertrouwen dat Hij alle dingen bewerkt. Dit geeft vrijheid, vertrouwen en visie.

Verdieping

  • In de vorige verzen sprak Paulus over leven door geloof, waar hij hier verder op ingaat. Lees verder.
  • Is Paulus bezorgd over uitsluiting of insluiting?