Hoe zie jij jezelf? Heb jij vrede met God? Als christen? Of sta je onder constante druk omdat God misschien dingen van ons verwacht die we niet kunnen “waarmaken”? Dit zijn serieuze vragen. Paulus spreekt hier uitgebreid over in de Brief aan de Romeinen. Nu komen we in onze serie bij Romeinen 8:1 waar staat dat niets veroordeeld is. Het gaat over hoe God ons ziet.

De prehistorie

“Niets is dan tot veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn.”
Rom 8:1

Een vers- en hoofdstukindeling bestaat pas sinds 1553, toen Robert Estienne, een Franse uitgever in Parijs, de eerste editie van de Bijbel met de huidige versindeling publiceerde. In tegenstelling tot veel andere boeken, is een nieuw hoofdstuk niet altijd een duidelijke breuk met het vorige hoofdstuk. Dit wordt hier al duidelijk uit de eerste twee woorden “Niets daarom …”. Hieruit blijkt duidelijk dat het een voortzetting is van een gedachte uit de verzen hiervoor.

In de verzen hiervoor stond:

“Ik ellendig mens! Wat zal mij verlossen van het lichaam van deze dood? Genade!”
Rom 7:24 (Zie “Innerlijke strijd in het dagelijks leven”). Concordant Nieuw Testament. “Grace” in handschrift S2.

Paulus sprak hier over de innerlijke strijd die hij voelde in het dagelijks leven. Hij deed niet wat hij wilde doen, maar deed wat hij niet wilde doen. Dit komt overeen met onze ervaring. We zullen geen superchristenen worden die zingend en zegevierend uit elke situatie in het leven tevoorschijn komen. Dat is niet de realiteit. Volmaaktheid in geloof bestaat niet, tenminste niet zodra we zelf meedoen.

Gods genade was echter het antwoord. Paulus heeft het niet over de perfecte manier van leven, maar over de manier van leven die ondersteund wordt door Gods genade. Dit leidt tot dankbaarheid van zijn kant:

“Ik dank God door Jezus Christus, onze Heer.”
Rom 7:25a

Barmhartigheid is dus de uitweg, maar niet zodat het weer “perfect” wordt. De spanning blijft en Paulus beschrijft het als volgt:

“Bijgevolg ben ik, op mijzelf geplaatst, een slaaf met het verstand van de wet van God, maar met het vlees van de wet van de zonde.”
Rom 7:25b

Paulus voelt en ziet de innerlijke strijd. Zelfs als hij niet vast komt te zitten in de strijd – daar is de ervaren genade voor – blijft het “kunnen doen” en “niet kunnen doen” deel uitmaken van de dagelijkse ervaring. Hij ontdekte dat hij, voor zichzelf sprekend, de wet van God met gedachten wilde volgen, maar iets anders in zichzelf waarnam. Niet alles lijkt overeen te komen met zijn wil. Hij voelt zich geplaatst in een spanningsveld.

Wie verlangt er niet naar heiligheid, zuiverheid, leven, bevrijding en verlossing? Het contrast met de huidige ervaring kan echter niet worden ontkend. Misschien is dat juist de kracht van de Brief aan de Romeinen: De huidige ervaring wordt niet vervaagd, maar juist steeds opnieuw ingehaald.

De mens blijft gevangen in dit spanningsveld tussen “willen” en “niet willen”. Dit is geen kwestie van wilsbesluiten, maar een eenvoudig in kaart brengen van onze ervaring. Dit is niet optioneel, het is een gegeven. Dit is bijna identiek aan hoe Paulus een paar verzen later schrijft dat de hele schepping niet vrijwillig ondergeschikt is gemaakt aan de ijdelheid. Niet alles in deze wereld werkt zoals we zouden willen. Als we dicht bij God willen leven, blijven we onszelf in de weg staan. Genade bevrijdt ons echter van deze spanning.

In afwachting van betere dingen

Sommige christenen voelen een constante strijd in dit leven. Het is echt. Paulus sprak hier ook over, zoals we zojuist hebben gezien. Het is geen strijd met de wereld om ons heen, maar een strijd die je in jezelf voelt. Het is de ervaring in deze wereld die ontstaat tegen de achtergrond van onze sterfelijkheid en beperktheid. Dit resulteert niet in een toewijzing van schuld, maar het toont zich als een tekortkoming (Rom 3:23).

Het is daarom nuttig om te herkennen wat we hebben en wat we niet hebben. Omdat we niet alles hebben. We zijn nog niet onsterfelijk of perfect. We hebben het niet “in onszelf”, maar we hebben het “in Christus”. In Hem worden we volmaakt.

“Want in Hem woont al de volmaaktheid van de Godheid lichamelijk; en gij zijt in Hem vervolmaakt.”
Kol 2:9-10

In zijn laatste brieven (zoals hier in Kolossenzen) is Paulus hier veel duidelijker over dan in Romeinen. Hij schrijft dit echter nooit anders dan in de Brief aan de Romeinen. De zorg blijft altijd dezelfde: wat we “in Christus” hebben is “in Hem” en niet in onszelf.

Nu kun je verder gaan en nadenken over de manieren waarop we op dit moment gezegend zijn. We zijn gezegend in Christus en geestelijk gezegend. Dit betekent ook dat het niet in ons zit en niet voelbaar is.

“Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons met iedere geestelijke zegen te midden van de bovenhemelsen in Christus zegent.
Ef 1:3

We leren hier dat Geestelijke Zegen vandaag de dag een kenmerk van de gemeente is. Geestelijke zegeningen zijn als de wind – we voelen ze, maar we kunnen ze niet grijpen (vgl. Joh 3:8). Er blijft hier dus een verschil. We staan in deze wereld en blijven volledig menselijk, met al onze fouten en beperkingen. We hebben ook een geloof dat ons leven vertrouwen, richting en steun geeft. De zegen is spiritueel van aard. De brug tussen die twee is Gods genade, zichtbaar en tastbaar gemaakt in Zijn Zoon en door ons ervaren. We zijn gezegend in Hem.

Deze geestelijke zegen is daarom niet “tastbaar”. Het is, schrijft Paulus verder, zoiets als een aanbetaling. De verlossing zelf moet nog komen. We wachten op een toekomstige vervulling.

“In Hem ook zijt gij die het woord der waarheid hoort, het evangelie van uw verlossing – in Hem ook zijt gij die gelooft, verzegeld met de Geest der belofte, de heilige (die een borg is van ons lot tot de verlossing van degene die ons is toegewezen) tot lof van zijn heerlijkheid.”
Ef 1:13-14

De gelovigen werden verzegeld met de geest van de belofte. Dat spreekt over de toekomst. “Belofte” spreekt ook over het feit dat we nog niet alles hebben. We hebben eerst zoiets als een “storting van ons lot”. Maar dit is niet de belofte zelf. Het doel is de “bevrijding van wat ons is toegeëigend”. In dit en alleen dan hebben we de vervulling van de belofte.

Dit alles is natuurlijk tot lof van Gods glorie. Wat we ontvangen is een geschenk. Dit geschenk reflecteert op Hem. Dit is hoe lofprijzing plaatsvindt. Wij hebben dit niet veroorzaakt. We kunnen het geschenk van genade alleen maar accepteren, ervoor danken en uitkijken naar de toekomst. Vandaag blijven we stevig verankerd in het hier en nu. Geest van belofte, zoals Paulus erover schrijft, geeft ons het vooruitzicht, een vooruitbetaling, maar niet de verlossing zelf.

Niets is ter veroordeling

Nu terug naar de Brief aan de Romeinen. In hoofdstuk 8:1 schrijft de apostel:

“Niets is dan tot veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn.”
Rom 8:1

Niets is voor veroordeling! Dat is duidelijk. De verklaring komt nadat Paulus er in verschillende hoofdstukken de basis voor heeft gelegd. Niets is tot veroordeling omdat … en dan kijken we terug: we zijn “om niet gerechtvaardigd in zijn genade door de verlossing die in Christus Jezus is” (Rom 3:24). In deze rechtvaardiging is de gerechtigheid van God aan ons gegeven. “Gerechtvaardigd dus door het geloof, hebben wij vrede bij God door onze Heer Jezus Christus” (Rom 5:1). Vrede wordt toegevoegd.

Dit is heel echt en wonderbaarlijk bemoedigend, maar we zijn ook al gevangen in een verwachting, vergelijkbaar met wat we eerder zagen:

“Onze Heer Jezus Christus, door wie ook wij door het geloof toegang hebben verkregen tot deze genade waarin wij staan, opdat wij mogen roemen in verwachting van de heerlijkheid van God.”
Rom 5:2

Ook hier zien we de verwachting die deel uitmaakt van onze ervaring. Het is er nog niet allemaal. We zijn “met God verzoend door de dood van zijn Zoon” en daardoor kunnen we er zeker van zijn dat “nu verzoend, zijn we gered in zijn leven” (Rom 5:10-11).

Daarna, in Romeinen 6 en 7, spreekt Paulus over zonde en over deze strijd in ons. In het hier en nu is dat de realiteit. Misschien voelen we deze realiteit alleen waar we tot geloof zijn gekomen. We willen dicht bij God zijn, we willen worden zoals Christus. Ervaring spreekt echter een andere taal. De belofte is dat deze ervaringen de genade van God niet vervangen, maar eerder de noodzaak en betrouwbaarheid van deze genade bevestigen.

We krijgen de zekerheid dat we niet veroordeeld worden – zelfs als onze levenservaring niet zo rooskleurig is of als we blijven struikelen over ons eigen falen om onze doelen te bereiken. “Niets is nu een veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn“. Niets. Niets! Dat is een duidelijke aanmoediging.

Om deze uitspraak goed te kunnen beoordelen moeten we ons bewust zijn van wat Paulus in de hoofdstukken daarvoor schreef. Uitspraken van Paulus staan niet in een vacuüm, maar hij beschrijft een duidelijke context. Dit is de context van de vorige hoofdstukken.

“Geen veroordeling” kan een krachtige impact hebben op ons dagelijks leven. Als we innerlijk verscheurd zijn tussen ons onvermogen en een heilige God, dan hebben we hier de belofte dat er niets is om te veroordelen. Of met andere woorden, de gemeenschap met God wordt niet vertroebeld door ons onvermogen om lief te hebben, heilig te zijn, overwinnend te leven, geloofshelden te zijn. We zijn gezegend in Christus. Onze rijkdom is in Hem. Als God ons ziet, ziet Hij Christus en in Christus ziet Hij ons. Dit zou ons vrede moeten geven en ons in staat moeten stellen om te delen in de vrede van God.

Vlees en Geest

Er is geen grotere verleiding voor gelovigen dan te vertrouwen op hun eigen prestaties. Barmhartigheid is het einde van alle zelfinspanning. Ze staan elkaar in de weg. Of ik laat mijn eigen inspanningen tellen of ik vertrouw op Gods genade. Er is zoiets als een schuifregelaar tussen de twee. Ik kan maar zoveel van de ene kant toelaten als ik de andere kant loslaat.

De nieuwe basis

“Niets is dan een veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn, want zij wandelen niet naar het vlees, maar naar de Geest.”
Rom 8:1-2

Als gelovigen leven we niet naar de lusten en het “vlees”, maar wandelen we naar de “Geest”. Wat wordt hiermee bedoeld? Vlees verwijst als uitdrukking naar ons lichaam, waarmee we verankerd zijn in deze wereld. Het is dus een verwijzing naar onze sterfelijkheid en de zonde (gebrek aan doelgerichtheid) die als gevolg daarvan aan ons kleeft. De Geest wijst naar God en wat Hij in Christus heeft gedaan. Vlees en geest vormen een contrast. Paulus gebruikt deze termen om de spanning te beschrijven waarin we ons bevinden.

Nu moet je deze uitdrukkingen niet uit hun verband rukken. Ze moeten ons niet bang maken, alsof we ernaar zouden moeten streven om “spiritueel” te wandelen. Dit is een verleiding. Paulus eist niets van ons. God eist ook niets van ons. De apostel beschrijft de realiteit die gegeven is, geheel onafhankelijk van wat we “doen”. De eigen acties staan hier niet ter discussie. Het gaat over iets anders. Er is een nieuwe fundering.

Misschien kunnen we het ons zo voorstellen: Paulus, de architect, laat ons een bouwtekening zien en wijst naar het nieuwe gebouw. “Hier loop je doorheen, daar is de keuken, aan de overkant is de natte cel.” Natuurlijk gaat het om het evangelie. Maar we moeten het ons op de een of andere manier kunnen voorstellen. Paulus wijst op de blauwdruk, op de concepten. Het beschrijft hoe het betrouwbaar is gebouwd. Hij neemt ons mee en legt uit hoe het werkt. Wat hier cruciaal is, is het besef dat we het huis niet bouwen. Hij legt ook niet uit hoe het huis later zal worden bewoond en welke dagelijkse uitdagingen dan moeten worden overwonnen. Dit is slechts de blauwdruk.

Paulus zegt waar het op staat en beschrijft het concept: “zij die in Christus Jezus zijn, wandelen niet naar het vlees, maar naar de Geest”. Het kan een uitdaging zijn om bij het horen van deze woorden niet meteen je eigen ontoereikendheid aan de orde te stellen. Daarom zijn de voorgaande woorden zo veelzeggend: “Niets dan dat veroordeelt hen die in Christus Jezus zijn”. Niet-veroordeling komt eerst. Dit is het licht waarin ook het tweede deel van de zin begrepen moet worden. Het tweede deel heft het eerste deel niet op. Het gaat niet over ons dagelijks leven, maar over een concept.

De reden dat ik hier zoveel ruimte geef aan deze overpeinzingen is dat ik regelmatig praat met mensen die zichzelf veroordelen. Juist dan is het essentieel dat we begrijpen dat God ons niet veroordeelt.

Het bouwplan zorgt er natuurlijk voor dat het huis goed gebouwd is. Het dient ook een doel. Als we het huis voor andere doeleinden gebruiken dan waarvoor het bedoeld is, komt het gebouw niet echt tot zijn recht. In een woongebouw moet het duidelijk zijn dat het bedoeld is om in te wonen. Naar mijn mening moet de uitspraak “zij die in Christus Jezus zijn, wandelen niet naar het vlees, maar naar de Geest” op dezelfde manier worden begrepen. Spiritueel betekent: in overeenstemming met het beoogde doel, in overeenstemming met Gods bedoeling. Dat is geen maatstaf, maar de richting waar we naar streven.

Paulus neemt ons hier mee naar de actualiteit van ons eigen leven, gedragen door de werkelijkheid van God. De passage “zij wandelen niet naar het vlees, maar naar de Geest” staat niet in alle vertalingen. Maar de verwijzing naar de Geest is ook duidelijk in de volgende verzen, want aan het eind van vers 4 vinden we dezelfde formulering.

“Want de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus maakt u vrij van de wet van zonde en dood.”
Rom 8:3-4

Het woord “wet” heeft hier de betekenis van regelmaat. Een bevrijding van de wet van “zonde en dood”, namelijk de dwangmatige gebondenheid door de zonde (Rom 7:15, Rom 7:23) staat op de voorgrond. Wij staan onder andere wetten waarmee we “rekening moeten houden” (Rom 6:11).

Dit is het nieuwe fundament waarop we kunnen bouwen. Het heeft twee kanten: Gods kant en onze kant. Gods kant is dat er nu niets meer te veroordelen valt, dat Hij ons heeft verzegeld met Zijn Geest. Onze pagina wijst op het feit dat we een vrucht van de Geest kunnen kweken waartegen geen wet is (Gal 5:22-23). Dit is precies wat “de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus” teweegbrengt.

“Als ons verleden geordend is door genade en onze uiteindelijke verlossing verzekerd is in Christus, dan moet diezelfde genade ook voorzieningen treffen voor het heden. En dat doet ze zonder ophouden krachtens de Geest van leven in Christus die Hij ons gegeven heeft.”
Erich Leutbecher, Gedanken zum Römerbrief, pagina 229.