In deze serie overdenkingen over de brief aan de Romeinen komen we nu bij het 16e en laatste hoofdstuk. Hier vind je slotopmerkingen, persoonlijke groeten en dergelijke.

De structuur van de brief bestaat nog uit twee delen:

  • Rom 16:1-23 Groeten (uitgebreid)
    • 16:1-16(aan de kerk in Rome)
    • 16:17-23(van Paulus en medewerkers)
  • Rom 16:25-27 Evangelie: Verzoening (geheim)
Structuur van de Brief aan de Romeinen

Persoonlijke groeten

Paulus begroet een bijzonder groot aantal mensen in Rome. Hoewel hij nooit in Rome was geweest (Rom 1,9-13), blijkt uit deze laatste begroetingen duidelijk dat hij velen in de kerk kende. We weten niet veel over alle mensen. Maar sommige worden herhaaldelijk genoemd in het Nieuwe Testament. Dit artikel gaat over de passage Romeinen 16:1-16.

Als Paulus mensen begroet, laat dat iets belangrijks zien. Hij was verbonden met mensen. Zijn prediking was niet louter theoretisch, ook al was hij zelf een theoloog (rabbi). Hij leefde met mensen, sprak met mensen, had ervaringen met mensen en deelde zijn geloof met hen. Dit zijn geen vrienden van sociale media waarmee je snel klikt. Dit zijn mensen met wie de apostel in het dagelijks leven te maken had. Hij zat met een aantal van hen in de gevangenis. Hij reisde met anderen. Hij noemt sommigen “collega’s” of “geliefden”. Paul is niet oppervlakkig of afstandelijk. Hij schrijft naar echte mensen en beschrijft echte situaties. Wat hij zegt heeft handen en voeten, en hij kent sommige van deze handen en voeten persoonlijk.

Phoebe

“Maar ik beveel Phoebe aan, onze zuster, die een dienares is van de gemeente in Kenchreä.”
Rom 16:1

Phoebe was een “dienares van de gemeente in Kenchraea”. Kenchraea (Handelingen 18:18) was een havenstad op ongeveer 9 km van Korinthe in het huidige Griekenland. De havenstad was belangrijk voor het oostelijke Middellandse Zeegebied en een kerk daar zou een zusterkerk van de kerk in Korinthe kunnen zijn. Paulus begroet Phoebe niet, maar “beveelt” Phoebe aan. De apostel doet dit als eerste, voordat er mensen in Rome worden genoemd. Ze wordt geïntroduceerd als een “zuster” en maakt deel uit van de assemblee in Kenchraea. Het lijkt erop dat de bezorging van de brief aan haar was toevertrouwd. Phoebe reisde daarom vanuit Griekenland, mogelijk vanuit Korinthe, als postbode van Paulus naar Rome.

We weten niet veel meer over Phoebe. Het is echter opmerkelijk dat ze alleen als vrouw wordt genoemd. Misschien was ze weduwe. Ze werkte niet alleen voor de kerk in Kenchraea, maar Paulus spreekt ook vol lof over haar:

“Dat jullie haar mogen ontvangen in de Heer, de heiligen waardig, en haar bijstaan in alles wat ze van jullie nodig heeft, want ze is ook een hulp geweest voor velen, inclusief mijzelf.”
Rom 16:2

Priska en Aquila

“Groet Priska en Aquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, (die hun eigen nek hebben gegeven voor mijn leven, aan wie niet alleen ik dank betuig, maar ook alle vergaderingen van de naties) en de vergadering in hun huis.”
Rom 16:3-5

Priska en Aquila beschrijven Paulus als “medewerkers in Christus Jezus”. Paulus leerde hen allebei kennen in Korinthe:

“En daarna vertrok hij uit Athene en kwam naar Korinthe. En toen hij een zekere Jood vond, Aquila genaamd, een inwoner van Pontus, die pas uit Italië was gekomen, en Priscilla zijn vrouw (omdat Claudius alle Joden had bevolen Rome te verlaten), ging hij naar hen toe, en omdat hij van hetzelfde vak was, bleef hij bij hen en werkte, want zij waren tentenmakers in hun vak.”
Handelingen 18:1-3

Ze werken in geloof aan hetzelfde doel als Paulus en vergezelden Paulus soms op zijn reizen (Handelingen 18:18). Uit het verslag van de eerste ontmoeting leren we dat Aquila en Priska (Priscilla = verkleinwoord van Priska) net uit Italië waren aangekomen. Het is duidelijk dat je daar zaken deed of op een andere manier met Italië verbonden was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ze in Rome zijn en dat Paulus hen begroet.

Aquila en Priska worden herhaaldelijk genoemd. Handelingen 18 meldt dit, maar we vinden ook verwijzingen in de brieven:

“Gegroet uit de gemeenten van Azië. Aquila en Priscilla groeten u vele malen in de Heer, samen met de vergadering in hun huis.”
1Cor 16,19

Paulus noemt ze ook in zijn tweede brief aan Timoteüs (die waarschijnlijk in Efeze is). Ze blijken ijverige reizigers te zijn en waren samen met Paulus in Efeze (Handelingen 18:18-19). Omdat Priska en Aquila later in de reis niet meer genoemd worden, denk ik dat het mogelijk is dat zij in Efeze bleven terwijl Paulus doorreisde naar Jeruzalem.

“Zeg hallo tegen Priska en Aquila en het Huis van Onesiphorus.”
2Tim 4,19

Epaenetus

“Groet Epänetus, mijn geliefde, die de eersteling is van Azië voor Christus.”
Rom 16:5

Paulus noemt Epänetus, met wie hij een gemeenschappelijke geschiedenis heeft. De apostel werd dol op hem. De naam Epänetus betekent “loven”. Paulus noemt hem “mijn geliefde”, waaruit zijn hoge achting voor hem blijkt. Hij was “de eersteling van Azië voor Christus”, d.w.z. de eerste die tot geloof in Christus kwam in wat toen Klein-Azië was (het huidige Turkije). Stel je voor dat Paulus alleen of met anderen op reis was en als evangelist overal mensen vertelde over het goede nieuws in Christus. Dit bericht werd niet overal geaccepteerd. Epänetus was echter de eerste die deze boodschap met zijn leven beantwoordde. Dit moet een grote aanmoediging voor Paulus zijn geweest.

Mary

“Zeg Maria gedag, ze heeft hard voor je gewerkt.”
Rom 16:6

Verschillende vrouwen in het Nieuwe Testament worden Maria genoemd. De Hebreeuwse naam suggereert dat deze vrouw misschien van Joodse afkomst was. Er waren gelovigen van Joodse afkomst in veel kerken en Paulus richtte zich ook herhaaldelijk tot deze groep gelovigen in de kerk in Rome, wat terug te vinden is in de hele brief aan de Romeinen.

Deze Maria was duidelijk erg betrokken bij de kerk in Rome, wat zelfs onder de aandacht kwam van Paulus, die nog nooit in Rome was geweest (Rom 1:10-11).

Andronicus en Junia

“Groet Andronikus en Junias, mijn verwanten en mijn medegevangenen, die zich onderscheiden onder de apostelen die ook vóór mij in Christus waren.”
Rom 16:7

Geen van beide personen wordt verder genoemd. De naam Junias kan mannelijk of vrouwelijk (Junia) zijn. Paulus beschrijft hen als “verwanten” en “medegevangenen”. De term “verwanten” kan aangeven dat je behoort tot het Joodse volk in het algemeen (vgl. Rom 9:3) of meer directe verwanten van je eigen familie (vgl. Johannes 18:26). In deze begroetingen noemt Paulus familieleden verschillende keren, bijvoorbeeld in Rom 16:7, Rom 16:11, Rom 16:21.

Paulus noemt deze twee al vrij vroeg in zijn groet, en daarom zijn ze misschien van groter belang. Paulus erkende niet alleen dat ze “verwanten” waren, maar ook dat ze “medegevangenen” waren. Zelf zat hij vaak in de gevangenis (2 Korintiërs 11:23). Meerdere keren noemt hij namen van mensen die met hem gevangen zaten (Phm 1:23, Kol 4:10). Het moet hetzelfde zijn geweest met Andronicus en Junia(s). Ze delen een gemeenschappelijke geschiedenis.

De achting van de apostel is er, maar Paulus noemt de achting van anderen en schrijft: “Die onderscheiden zijn onder de apostelen, die ook vóór mij in Christus waren”. Zij zijn onderscheiden onder de apostelen, wat twee dingen kan betekenen: a) Ze werden gewaardeerd door de apostelen in Jeruzalem. Dit is mogelijk omdat Paulus beschrijft dat zij vóór hem in Christus waren en de twaalf apostelen in Jeruzalem bleven. b) Andronicus en Junias waren zelf apostelen, namelijk “gezanten”. Er zijn de speciale apostelen, zoals de Twaalf en Paulus, maar vele anderen waren apostelen in algemene zin, als boodschappers met een boodschap. Andronicus en Junias zouden een speciale plaats innemen onder deze algemene ambassadeurs. Neem bijvoorbeeld Phoebe (Rom 16:1), die door Paulus aan de Romeinen wordt aanbevolen en daarom vermoedelijk de drager (apostel) van zijn brief was.

Amplias

“Groet Amplias, mijn geliefde in de Heer.”
Rom 16:8

Amplias (of: Ampliatus) was een “geliefde in de Heer”. Deze oprechte uitdrukking moet begrepen worden. De toevoeging “in de Heer” verwijst naar de manier van leven (vgl. Ef 4:1). In deze begroetingen herhaalt Paulus de uitdrukking op verschillende plaatsen: Rom 16:11, Rom 16:12, Rom 16:13, Rom 16:22. In die tijd hadden alleen slaven een meester. Paulus zag zichzelf als een “slaaf van Jezus Christus” (Rom 1:1) en behoorde daarom niet zichzelf toe, maar zijn Heer (2 Kor 5:15, vgl. 1 Kor 6:19-20).

Elders schrijft Paulus:

“Want niet wie zichzelf prijst, wordt goedgekeurd, maar wie de Heer prijst.”
2Cor 10:18

De uitdrukking “geliefd in de Heer” verwijst naar dezelfde levenshouding die zichzelf erkent als afhankelijk van Christus.

Urbanus, Stachys, Appelles en die van Aristobulus

“Groet Urbanus, onze medewerker in Christus, en Stachys, mijn geliefde. Gegroet Appelles, de beproefden in Christus. Zeg hallo tegen degenen uit het huis van Aristobulus.”
Rom 16:9-10

Dit wordt gevolgd door persoonlijke groeten aan verschillende mensen, andere medewerkers (Urbanus), geliefde gelovigen (Stachys) en degenen die Paulus beschrijft als “bewezen in Christus”. Hij begroet ook het hele huishouden van Aristobulus.

Uit deze verschillende begroetingen kunnen we opmaken dat Paulus, hoewel hij nooit in Rome was, velen in de kerk kende. Rome was in die tijd natuurlijk de hoofdstad van het Romeinse Rijk. De stad heeft daarom een belangrijke functie en reizigers bezochten de stad. Dit is waarschijnlijk de manier waarop verschillende berichten van en naar Rome kwamen. Maar als Paulus het heeft over collega’s en geliefden, dan kende hij deze mensen waarschijnlijk persoonlijk.

Paulus heeft al getuigd in de eerste verzen van de brief:

“Allereerst dank ik mijn God door Jezus Christus, dat uw geloof in de hele wereld wordt verkondigd.”
Rom 1:8

Het geloof van de mensen van de kerk in Rome was wijd en zijd bekend. Ze bevonden zich in een bijzonder delicate situatie in Rome. Daar werd de keizer aanbeden als een god. De Romeinse gemeenschap kwam hier het dichtst bij. Deze eerste periode staat ook bekend als de tijd van de vroege christenen. De keizer beschouwde de christenen aanvankelijk als een interne Joodse sekte. Christenen genoten daarom beperkte vrijheden in het Romeinse Rijk. Dit verandert echter steeds meer. Zij die in deze tijden hun geloof geloofwaardig en in de houding van Christus beleefden, hadden wijsheid en volharding nodig.

De Joodse religie werd voor het eerst verboden onder Claudius in het jaar 38. Daarna legden Claudius en iets later Nero verschillende verklaringen af tegen volgelingen van “Chrestus”. Als dit naar Christus verwijst, hebben we het over de vervolging van christenen. Ze proberen zich vertrouwd te maken met de moeilijke situatie. Paulus schreef bijvoorbeeld het volgende in zijn brief aan de Romeinen:

“Zegen hen die je vervolgen; zegen en vervloek niet.”
Rom 12:14

Dergelijke uitspraken krijgen een bijzondere betekenis in de context van die tijd.

“Vergeld geen kwaad voor kwaad; wees voorzichtig om te doen wat eervol is in de ogen van alle mensen. Leef, voor zover dat in uw vermogen ligt, in vrede met alle mensen. Wreek u niet, geliefden, maar geef plaats aan toorn; want er staat geschreven: “Mij komt de wraak toe; Ik zal vergelden, zegt de Heer. Als je vijand honger heeft, geef hem dan te eten; als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken; want als je dat doet, zul je kolen van vuur op zijn hoofd stapelen.” Laat je niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.”
Rom 12:17-21

Dus als Paulus spreekt over “degenen die in Christus bewezen zijn”, dan heeft dat een sterke betekenis in de context van die tijd.

Andere gelovigen worden genoemd

“Groet Rufus, de uitverkorene in de Heer, en zijn moeder en de mijne. Groet Asyncritus, Phlegon, Hermes, Patrobas, Hermas en de broeders met hen. Groet Philologus en Julias, Nereus en zijn zus en Olympas en alle heiligen met hen.”
Rom 16:13-15

De apostel noemt nu nog veel meer namen. Over Rufus, de uitverkorene in de Heer, vermeldt hij “zijn moeder en de mijne”. Hij kent de familie en waardeert de vrouw als zijn eigen moeder. Rufus (“rood”) was een veel voorkomende naam voor een slaaf. De andere namen komen alleen in deze verzen voor. Paulus noemt echter ook “de broeders met hen”, wat verwijst naar een kleine vergadering of geloofsgemeenschap.

In het laatste vers worden weer enkele namen genoemd, waaronder veel voorkomende namen van slaven, “en alle heiligen met hen”. Hieruit blijkt duidelijk dat deze mensen die Paulus noemt iets met elkaar te maken hebben en dat andere gelovigen (“heiligen”) in gemeenschap met elkaar zijn.

In deze passage begroet Paulus de gelovigen in Rome persoonlijk. Het laat zien dat zijn werk niet alleen theologisch van aard is. De apostel verschanst zich niet in wetenschap, maar cultiveert uitgebreide relaties. Het laat ook zien tot welke mensen zijn brief zich richt. Het zijn geen andere theologen, geen andere geleerden, maar vaak eenvoudige mensen, slaven. Zijn leven is verbonden met deze mensen.

De brief aan de Romeinen is bedoeld voor gewone mensen. Vandaag de dag wordt Paulus beschouwd als een theoloog. Dat is hij zeker. Het bestaat echter niet in een vacuüm. Zijn ideeën moesten zich in de praktijk bewijzen. Als apostel zorgde hij concreet voor mensen. Hij was in gesprek met hen, zat soms in de gevangenis met deze mensen. Paulus kende hun situaties en leefde met hen. Wat Paulus schreef was voor de opbouw van de kerk. Evangelieverkondiging en praktische levensondersteuning werden beide in aanmerking genomen in deze brief.

Wat vandaag de dag “moeilijk of onbegrijpelijk” lijkt, komt waarschijnlijk ook doordat onze tijd heel anders wordt gekenmerkt. We kunnen en mogen echter geen conclusies over de Bijbel uit onszelf trekken. Deze Bijbel is nooit voor onze tijd geschreven, maar voor een andere tijd. We kunnen dus alleen maar benaderen, aandachtig lezen en ontdekken dat er hele verhalen schuilgaan achter eenvoudige begroetingen. We kunnen deze benaderen en het probleem dan beter begrijpen.

Laten we doen wat Paulus deed en persoonlijk worden. Op deze manier kunnen we de Bijbel met nieuwe ogen leren lezen.