In hoofdstuk 10 van Romeinen legt Paulus het concept van de gerechtigheid van God uit. De apostel heeft hier al eerder over gesproken in Romeinen, maar hier legt hij het uit in relatie tot Israël en de volken. Daarom ging de Torah al over geloof. De hele Schrift ging over geloof en wat God aan het doen was. Daarom is het altijd misgegaan als geloof werd vervangen door iets anders. Daar ligt de tragedie van zelfingenomenheid.

Paulus schrijft:

“Broeders, mijn hartsverlangen en mijn smeekbede aan God voor hen is redding.
Want ik getuig hun dat zij ijver hebben voor God,
maar niet in juiste kennis.

Want, de gerechtigheid van God niet kennende
en proberen hun eigen recht te halen,
ze waren niet ondergeschikt aan de rechtvaardigheid van God.

Want de voltooiing van de wet is Christus,
tot gerechtigheid voor iedereen die gelooft.”
Romeinen 10:1-4

Paulus pleit tot God “voor hen”, namelijk “voor Israël” (vgl. Rom. 9:3-5). In hoofdstuk 9 sprak hij over Israël vanuit het perspectief van Gods beloften:

“Maar het is niet alsof het woord van God is vervallen, want niet allen die van Israël zijn, zijn Israël.”
Rom 9:6

De rest van hoofdstuk negen gaat over Gods beloften. Paulus citeert veel passages uit de Tenach (het Oude Testament), waaruit Gods soevereine handelen met Israël al in het verleden zichtbaar was – en met het oog op de toekomst.

In het tiende hoofdstuk heeft hij het niet over Gods actie, maar over Israël zelf. Hij getuigt aan de mensen dat ze ijver hebben voor God, maar – zegt hij – niet in juiste kennis. Hoewel er veel “van” de mensen waren die Jezus herkenden als de Messias voor Israël, dachten de meeste mensen van niet. Volgens de apostel ontbrak het hen aan de juiste kennis. Dit is geen algemene veroordeling, maar de apostel geeft redenen voor zijn uitspraak:

“Want omdat zij de gerechtigheid van God niet kenden en hun eigen gerechtigheid wilden vestigen, werden zij niet onderworpen aan de gerechtigheid van God. Want de voleinding van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor iedereen die gelooft.”
Rom 10:3-4

De gerechtigheid van God – dat was het fundamentele thema van de Brief aan de Romeinen. Het is niet verrassend dat Paulus hier nu ook naar verwijst. In Romeinen 3 schreef hij: “Maar nu, los van de wet, is Gods gerechtigheid geopenbaard (waarvan de wet en de profeten getuigen), maar een gerechtigheid van God door het geloof van Jezus Christus, die voor allen is en komt tot allen die geloven (Rom 3:21-22)“. Meer over dit gedeelte in het artikel “De gerechtigheid van God als goed nieuws”.

Het was niet het geloof “in” Jezus Christus dat Gods gerechtigheid openbaarde, maar letterlijk het geloof “van” Jezus Christus dat naar het kruis leidde. Als we het hebben over de gerechtigheid van God, hebben we het nooit over ons geloof, maar over het geloof van Jezus Christus en wat God door Zijn Zoon heeft gedaan.

In plaats van te vertrouwen op Gods gerechtigheid, zegt Paulus, probeerden ze hun eigen gerechtigheid te vestigen. Wat Paulus blijkbaar steeds weer tegenkwam was dit contrast. In de Brief aan de Romeinen lezen we verschillende keren dat veel Joden in die tijd hun redding zagen in het volgen van de regels van de Torah. Het was een vertrouwen op je eigen prestaties in plaats van op die van God.

Wie op deze manier door het leven gaat, is natuurlijk niet onderworpen aan Gods rechtvaardigheid. Wie zelf wil werken en daar zijn verlossing van verwacht, kan niet tegelijkertijd verlossing van God verwachten. Deze twee dingen, zegt Paulus, spreken elkaar tegen.

De voltooiing van de wet

Dan volgt het bekende vers “Want de voleinding van de wet is Christus”. Dit vers wordt vaak uit zijn verband gerukt om te impliceren dat de wet “voorbij” is. Maar dat is niet de verklaring. Om dit te begrijpen is het nuttig om terug te kijken naar Romeinen 3. Paulus heeft al eerder gesproken over geloof en wet:

“Want wij rekenen erop dat een mens gerechtvaardigd wordt door geloof zonder werken van de wet.”
Rom 3:28

Geloof is hier altijd het eenvoudige vertrouwen in Gods werk, in Zijn beloften, in Zijn oplossing, zonder zelf iets bij te dragen. Deze uitspraak geldt echter ook voor degenen die onder de wet vallen! Het verschil is niet wet of geloof, maar de verklaring is: Zonder geloof is zelfs de wet van geen nut. Het is als het ware de kern van het bijbelse geloof dat te allen tijde aanvaardt wat God biedt. Geloof is niet alleen vandaag nodig, maar God vertrouwen is altijd de enige manier geweest:

“Als God degene is die de besnedenen rechtvaardigt door geloof en de onbesnedenen door geloof. Schaffen we dan de wet af door geloof? Laat dat niet worden afgeleid! Maar wij handhaven de wet.”
Rom 3:30-31

Zowel Joden als naties kunnen alleen door geloof leven. De wet wordt niet afgeschaft, maar gehandhaafd – omdat dit geloof ook getuigt van de wet. We kunnen dus niet zeggen dat de wet door het geloof wordt vervangen. Zowel voor hen die de wet hebben ontvangen (de Joden) als voor hen die nooit een wet hebben ontvangen (de naties), geldt het geloof in gelijke mate. Hetzelfde vertrouwen in God, hetzelfde geloof, dezelfde houding, geldt voor beiden, Joden en naties, in hun eigen context.

Terug naar de tekst in Romeinen 10:4:

“Want de voleinding van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor iedereen die gelooft.”
Rom 10:4

Voltooiing van de wet is niet hetzelfde als afschaffing van de wet. Het gaat eerder over de vervulling van de wet. Het Griekse woord telos dat hier gebruikt wordt is het einde, in de zin van het laatste stuk (2Cor 1,13, 2Cor 11,15). Wie de uitspraken van de Torah tot het einde doordenkt, wie Gods woorden volgt, zal in Christus de voltooiing herkennen, namelijk de vervulling van alles wat de Wet heeft afgebeeld (Ex 25:40, Kol 2:16-17, Heb 9:23, Heb 10:1). Degene die dit doet, zal ook beseffen dat Christus voor gerechtigheid voor iedereen is. Dit geloven is de realisatie van Gods gerechtigheid, die groter is dan alles wat een mens in zijn eigen kracht kan bereiken.

Als we alles samenvoegen – alle verschillende uitspraken van Paulus en het Bijbelse verhaal zelf – gaat het allemaal over vertrouwen in God, in wat Hij doet. Daar faalt de mens, daar zal hij verlossing ervaren. Dit is ook wat Paulus bedoelde toen hij schreef:

“Broeders, mijn hartenwens en mijn smeekbede aan God voor hen is redding.”
Rom 10:1

God kennen, Hem vertrouwen, is de enige ware basis voor levend geloof in zowel het Oude als het Nieuwe Testament. We kunnen andere mensen het geloof en vertrouwen in God niet ontzeggen alleen maar omdat we er zelf een andere inhoud aan geven. Paulus legt uit dat wie echt op God vertrouwt, ook bij Christus terechtkomt, omdat God door Hem in deze wereld werkt. In de Hebreeuwse Schrift staat Gods activiteit altijd centraal, net als in het Nieuwe Testament.

Gods gerechtigheid is niet voor enkelen, maar juist voor iedereen (Jood en niet-Jood) omdat het door geloof is (Rom 3:21-31). Daarom is er voor Jood en heiden (en hier heeft Paulus het over Israël) geen andere focus voor verlossing. Dit is precies waarom Paulus’ hart uitgaat naar zijn volk en hun verlossing wil.

Wie Gods rechtvaardigheid wil, gelooft God. Wie God gelooft, wil alleen Zijn gerechtigheid.