Paulus, in zijn brief aan de Romeinen, komt nu bij het volgende gedeelte. Eerder had hij gesproken over hoe vaak hij van plan was geweest om naar Rome te reizen, maar dat het hem tot nu toe niet gelukt was. Nu trekt hij de cirkel iets groter en spreekt niet langer over de kerk in Rome, maar richt de blik op zijn missie voor alle volken en mensen. Zo plaatst hij de Romeinen, of preciezer gezegd de kerk in Rome, in een grotere context.

“Aan Grieken en niet-Grieken, aan wijzen en onverstandigen sta ik in het krijt. Vandaar mijn verlangen om het evangelie ook aan u te verkondigen, aan hen die in Rome zijn.”
Romeinen 1:14-15

Grieken en niet-Grieken

Paulus spreekt over “Grieken en niet-Grieken”. De bekende wereld werd gedomineerd door de Griekse cultuur. Het Nieuwe Testament is ook in het Grieks geschreven. Grieks was de wereldtaal, net zoals Engels dat vandaag is en misschien Chinees morgen. De vereenvoudigde verdeling van de wereld was een verdeling in talen. De Grieken noemden alle mensen die geen Grieks spraken “barbaren”. In onze tekst vinden we daarom het woord gr. barbaros, dat vertaald wordt als “niet-Grieken”. Samen vormen de twee groepen “Grieken en niet-Grieken” een uitgebreide beschrijving van “alle” volkeren. Niemand wordt buitengesloten.

Paulus als schuldenaar

Paulus zag zichzelf als een “schuldenaar” van alle mensen. Hij stond bij alle mensen in het krijt naar zijn eigen inzicht. Of beter gezegd: Hij was het aan alle mensen verschuldigd, volgens zijn eigen inzicht, om ergens over te praten. In Korintiërs heeft hij het hierover:

“Want als ik het evangelie verkondig, geeft mij dat geen reden tot grootspraak, want het is een noodzaak die mij wordt opgelegd. Maar wee mij als ik het evangelie niet predik! Want als ik deze dienst vrijwillig doe, heb ik daarin mijn loon; maar als ik hem onvrijwillig doe, is mij het bestuur toevertrouwd. Wat is dan mijn loon? In die zin dat ik, als prediker van het evangelie, het evangelie gratis geef, zodat ik niet ten volle gebruik zou hoeven maken van mijn autoriteit in het evangelie.”
1Cor 9,17-18

Voor Paulus was de prediking van het evangelie een “opgelegde noodzaak”. Misschien klinkt “opgelegd” in onze oren als “gedwongen “. Paulus zelf zegt dat echter nergens. Het werd hem opgelegd in de zin dat deze verkondiging hem werd “toevertrouwd” (vgl. 1Cor 9,17 1Th 2,4 1Tim 1,11 Tit 1,3). Dit was niet zomaar een baan en ook geen beroep. Hij zag dit eerder als zijn roeping van God. Deze roeping was zo echt dat hij er niet aan kon ontsnappen. Daarom was hij ook een schuldenaar van de Romeinen, niet omdat hij kwaad had gedaan, maar omdat hij door zijn roeping onvermijdelijk werd aangetrokken tot hen die het evangelie, het “goede nieuws”, nog niet eerder hadden gehoord.

Wie evangeliseert Paulus?

Wat wilde Paulus in Rome? Verkondig het evangelie! Maar aan wie?

“Vandaar ook het verlangen in mij om het evangelie te verkondigen aan u die in Rome bent.”
Rom 1:15

Hij had het woord evangelie al eerder genoemd toen hij sprak over het “evangelie van God” (Rom 1:1). Het Griekse euaggelion is letterlijk “boodschap van het goede”, van Gr. eu “goed” en Gr. aggelion “boodschap”. Paulus wilde naar Rome en hij wilde deze Romeinse kerk ter plekke ontmoeten met het goede nieuws. Hij hield zich bezig met het evangelie, dat hem zelf was toevertrouwd.

De uitdrukking “het evangelie verkondigen” is slechts één werkwoord in het Grieks. Niet een “ding” (meer precies: evangelie) staat hier centraal, maar hij wilde iets “doen”. Men zou dit correct willen omschrijven als “evangeliseren”, maar vandaag stellen we ons iets anders voor. Als we tegenwoordig over “evangeliseren” spreken, bedoelen we prediken aan “ongelovigen”. Maar dat is niet het geval in Rome. Paulus wilde de kerk “evangeliseren”, niet de ongelovigen in Rome.

Het lijkt daarom beter om deze term “evangeliseren” niet uitsluitend te gebruiken voor “ongelovigen”, maar meteen ook de gemeente erbij te betrekken. De nood is er zowel in de kerk als daarbuiten: we moeten dit goede nieuws kennen. In veel gemeenschappen wordt daarentegen een onderscheid gemaakt tussen degenen die “binnen” zijn en erbij horen en degenen die “buiten” zijn en er (nog) niet bij horen. Misschien is dit verschil niet zo relevant. Paulus wil in ieder geval de kerk evangeliseren, namelijk verrijken met goed nieuws.

Ik schaam me niet voor het evangelie

“Want ik schaam me niet voor het evangelie.”
Rom 1:16

Met deze woorden borduurt Paulus voort op de vorige zinnen. De verwijzing naar het feit dat hij zich niet schaamt laat zien dat het over zijn persoonlijke ervaring gaat. Paulus zelf schaamt zich niet voor het evangelie. Want hij weet waar het over gaat en waarom hij nu aan de Romeinen schrijft. Het is een verklaring vol kracht en vertrouwen. In een oogwenk rechtvaardigt hij de uitspraak:

“Want ik schaam mij het evangelie niet, want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek. Want Gods gerechtigheid wordt daarin geopenbaard door geloof om geloof, zoals geschreven staat: De rechtvaardige zal door het geloof leven.”
Rom 1:16-17

Hier leren we belangrijke dingen over het evangelie. Het is “een kracht van God tot redding”. Dus, als we goed luisteren, gaat dit goede nieuws niet over mij, of over mijn vermeende kracht. Het evangelie spreekt ook niet over mijn zonde of mijn tekortkomingen. Het evangelie spreekt over wat God doet. De focus is heel anders dan die van andere religies en heel anders dan wat religieuze mensen zouden willen. Zie ook het artikel “God is niet religieus”.

Paulus schaamt zich niet voor het evangelie omdat hier iets bijzonders gebeurt. Misschien zou je verwachten dat God naar de mens toekomt met verwachtingen, misschien met boodschappen van veroordeling, van erfzonde, van al deze dingen die in tweeduizend jaar christendom een zeer grote betekenis hebben gekregen. Maar Paulus heeft het over iets anders. Hij richt zich op God. Het evangelie is een “kracht van God tot redding”. Het is heel anders dan hoe veel mensen de kerk of het geloof hebben leren kennen en het is heel anders dan wat vandaag de dag nog vaak wordt gepredikt. De mens staat niet centraal in het evangelie en het evangelie is ook geen lijst met vereisten. In de Bijbel lezen we niet “Je moet geloven”, “Je moet stille tijd houden”, “Lees je Bijbel” als voorwaarde voor redding, zoals soms vandaag de dag nog wordt verkondigd. Het blijft altijd een verwijzing naar wat God aan het doen is.

Redding voor elke gelovige

“[Das Evangelium] is een kracht van God tot redding voor elke gelovige.”
Rom 1:16

Er is een gedachte die vooral in kringen van vrije kerken wijdverspreid is: dat God geloof van ons eist zodat Hij ons kan redden. Dat is een soort voorwaarde. Als we aan deze voorwaarde voldoen, redt Hij ons. Als we die niet vervullen, gooit God ons in de hel om ons daar voor eeuwig te kwellen. Dat is min of meer de doctrine van hemel en hel.

Dit standpunt is onder andere uit dit hoofdstuk afgeleid. Er zijn andere soortgelijke passages in Romeinen, hoofdstuk 3. Ze worden allemaal geïnterpreteerd als voorwaarden die God aan ons stelt. Geloof wordt dan natuurlijk een “werk”, een prestatie. Vertegenwoordigers van deze richting zijn er zo sterk van overtuigd dat iedereen die dit in twijfel trekt onmiddellijk wordt geclassificeerd als een “ketter”. Dat iemand moet “geloven om gered te worden” is een pijler geworden van het begrip van God. Deze opvatting heeft echter niets te maken met de Bijbel en met deze passages in de Brief aan de Romeinen.

Wat er gebeurt in deze interpretatie is een verkeerd gebruik van deze bijbelse passages. Het is een soort aflaat, waarbij ik iets bijdraag (geloof) en God vervolgens Zijn deel doet (verlossing). Geloof voor verlossing. Tegenwoordig betalen mensen niet meer met geld zoals in de Middeleeuwen, maar met geloof. Het principe is echter hetzelfde. Dit heeft niets te maken met bijbels geloof, omdat geloof daar geen valuta is.

Wat gebeurt er nu in deze sectie? We hebben eerder gezien dat de evangelieverkondiging, het evangeliseren dat Paulus beoogt, niet gericht is aan ongelovigen maar aan gelovigen. Nergens in de tekst kan worden afgeleid dat dit een uitspraak is over de hele wereld. Paulus spreekt de kerk in Rome toe. Tot hen zegt hij:

“[Das Evangelium] is een kracht van God tot redding van elke gelovige, zowel van de Jood als van de Griek.
Rom 1:16

Het gaat niet alleen om “sommige” gelovigen, maar om “elke” gelovige. In de kerk in Rome zijn er gelovigen van verschillende afkomst. Er zijn Joden onder hen en ook Grieken. De Joden hadden een bevoorrechte positie, want kwam de Messias, de Christus, niet uit het Joodse volk? De niet-joodse gelovigen, de Grieken, waren “gasten en medebewoners” en niet helemaal gelijk. In het begin waren ze alleen “aangemeerd”, maar geen “geïntegreerd onderdeel” van de gemeenschap. Paulus corrigeert dat hier, in ieder geval gedeeltelijk, door duidelijk te maken dat het evangelie voor beide groepen is, en inderdaad voor alle gelovigen (de kerk), in de eerste plaats Joden, maar ook Grieken. Meer over dit onderwerp kun je vinden in het artikel “Is geloof een prestatie die ik moet leveren?

Het feit dat er ten tijde van deze brief in de gemeenten nog steeds een voorkeur was voor de Jood boven de Grieken (“voor de Jood eerst”) laat zien dat hier nog steeds een overgangsperiode geldt. Hoewel de naties nu direct geïntegreerd zijn in de gemeenschap en ze niet langer als proselieten bij het volk Israël hoefden te “dokken”, zijn sommige voorkeuren van de Joden nog steeds van toepassing. Redding, zegt Paulus, is echter voor alle gelovigen gelijk.

De voorkeuren van de Joden worden pas volledig overwonnen door Paulus in een van zijn laatste brieven. We lezen hierover in Efeziërs 2:11-22. De nationale gelovigen waren tot dan toe “gasten van de verbondsbelofte”, schrijft de apostel. Dit verandert in de brief aan de Efeziërs. In de brief aan de Efeziërs lezen we dat de gelovigen van de natie “niet langer reizigers en bijwoners zijn, maar medeburgers met de heiligen en leden van het gezin van God” (Ef 2:19). Het is verbazingwekkend laat in de bediening van de apostel. Voor ons heeft het laatste een grote betekenis, want van daaruit begint de tijd waarin we ons nu bevinden. Inhoudelijk is de Brief aan de Romeinen nog onderweg.

Gods eigen rechtvaardigheid

Over het evangelie dat Paulus aan de Romeinen wil brengen, zegt hij nu meer:

“Want Gods gerechtigheid wordt daarin geopenbaard door geloof om geloof, zoals geschreven staat: De rechtvaardige zal door het geloof leven.”
Rom 1:17

Hier wordt nogmaals bevestigd dat Paulus zich hier bezighoudt met gelovigen en niet met ongelovigen. Alle gelovigen zullen door geloof leven. In latere hoofdstukken komt hij hier uitgebreid op terug.

De apostel benadrukt iets in het bijzonder: het evangelie spreekt over Gods eigen gerechtigheid. Het gaat dus niet om mijn rechtschapenheid, het gaat niet om mijn geloof, het gaat niet om religieuze handelingen, het gaat niet om een ethiek die we zouden moeten volgen of om enige inspanning van onze kant. Deze gerechtigheid van God werd door God zelf tot stand gebracht. Dit is waar het Evangelie over spreekt. Hij bereikte gerechtigheid aan het kruis en Hij bevestigt het door de opstanding van Christus (Rom 4:25). Het heeft voorlopig niets met mij of met ons te maken. Maar we kunnen dit evangelie horen, dit goede nieuws dat God op eigen initiatief vrede heeft gemaakt met de wereld, dat Hij Zichzelf heeft verzoend met deze wereld (2 Kor 5:14-21).

Door geloof voor geloof

De gerechtigheid van God wordt geopenbaard “door geloof voor geloof”, schrijft Paulus. Geloof komt voort uit geloof. Het is moeilijk voor te stellen hoe ons geloof, als onvolmaakte menselijke wezens, daar had kunnen beginnen. Wat voor soort geloof wordt hier bedoeld? En wie gelooft hier? Er zijn duidelijk twee personen, groepen of posities aanwezig: Door geloof voor geloof – er zijn er twee aanwezig.

De sleutel om dit te begrijpen ligt direct in het vers. Het gaat over de rechtvaardigheid van God. Deze gerechtigheid wordt geopenbaard “door geloof voor geloof”. Maar de gerechtigheid van God is niet door ons tot stand gebracht. Het wordt ook niet teweeggebracht door geloof. De rechtvaardigheid van God volgde op een daad. Er is nu niet meer iets te doen, maar er is al iets “bereikt”. Dat is het goede nieuws.

Er is concreet iets veranderd in de wereld. Gods gerechtigheid werd tot stand gebracht. Het is het geloof van Christus dat Hem de weg van het kruis deed gaan. Zo werd deze gerechtigheid tot stand gebracht. Dat is de basis. Vandaag zijn wij het die geloven, die vertrouwen hebben in deze boodschap. Daarom wordt het “door geloof voor geloof” genoemd, omdat het van Christus’ geloof naar ons geloof gaat.

Dit wordt bevestigd door het verdere verloop van de Brief aan de Romeinen. Romeinen 3:22 zegt letterlijk:“Maar één gerechtigheid van God door het geloof van Jezus Christus, die voor allen is en komt tot allen die geloven”. Hier wordt geen geloof “in” of “op” Jezus genoemd, hoewel veel vertalingen dit vanwege tradities herinterpreteren. Maar het gaat over zijn geloof,“door het geloof van Jezus Christus” (een genitief).

Na deze kleine uitweiding, terug naar Romeinen 1, waar het punt was dat beide groepen gelovigen delen in deze “kracht van God om te redden”. Geloof is logischerwijs het verbindende element tussen alle gelovigen. De apostel bevestigt dit nogmaals met een citaat:

“Zoals er geschreven staat: De rechtvaardige zal door geloof leven.”
Heb 2.4

Paulus heeft ons hier een fascinerend inzicht gegeven in zijn missie. Hij richt zich tot de gemeente in Rome en maakt van meet af aan duidelijk dat het goede nieuws waarmee hij komt in gelijke mate geldt voor alle gelovigen in de gemeente – namelijk zowel de Joden als de Grieken in de gemeente. Deze gelijkheid was nieuw voor het publiek. Vandaag weten we niets anders, maar toen was het een verbluffende boodschap. Zo konden we het vandaag ook zien.