God laat mensen aan hun lot over

De vorige post over de Brief aan de Romeinen ging over de reden voor Gods toorn, die – zei Paulus – vanuit de hemel naar de aarde komt. In zijn perceptie keren veel mensen zich opzettelijk van God af en God laat hen gaan.

  1. “Daarom gaf God hen over aan de begeerten van hun hart…” (Rom 1:24)
  2. “Daarom gaf God hen over aan oneerbare hartstochten … (Rom 1:26)
  3. “En gelijk zij het niet geoorloofd achtten God in kennis te hebben, gaf God hen over aan hun onbewezen verstand om te doen wat niet betamelijk was” (Rom 1:28).

De directe context spreekt over hoe God de situatie ziet en hoe Hij erop reageert. Het gaat er helemaal niet om dat we over bepaalde mensen gaan oordelen. God zelf staat deze situaties toe. Of in de woorden van Paulus: “God gaf ze … weg”. Het is alsof we hier te maken hebben met een nuchtere verklaring van progressieve causaliteit.

Maar deze woorden lijken een beetje vreemd. Wie bedoelt Paulus hier? Is dit een algemene veroordeling van de hele wereld? Of heeft Paulus een bepaalde situatie, een bepaald voorbeeld in gedachten? Vaak wordt hier een algemene veroordeling van de hele “ongelovige” wereld voorgelezen. Het beeld van God dat uit deze aanname spreekt is dat van een wraakzuchtige, veeleisende God die woedend reageert als dingen niet volgens Zijn wil gaan. Deze passage in Romeinen 1:18-32 wordt zo onderdeel van een dreigende boodschap. Hoewel deze veronderstelling wijdverspreid is, klopt ze niet.

Om tot de kern van de tekst door te dringen, moeten we hem eerst van dichterbij bekijken. Wat staat er geschreven? Wat staat er niet? We zullen ook ontdekken dat niet alles alleen uit de tekst kan worden begrepen. Het heeft aanvullende informatie nodig uit de culturele context van de brief. Alleen dan worden de uitspraken van de apostel begrijpelijk.

De verlangens van hun harten

In het vorige artikel werd de eerste van deze drie reacties in meer detail onderzocht. De “verlangens van hun harten” waren religieus van aard. De mens heeft afgoden voor zichzelf gemaakt in plaats van naar de levende God te kijken. Het verbazingwekkende is dat God op dat moment niet tegen de “verkeerde” dingen tekeergaat, maar de mens in deze dwaling aan zichzelf overlaat. Hij heeft ze overgegeven (Rom 1:24).

Paulus had al verwezen naar het feit dat mensen God kennen maar er niet naar handelen (Rom 1:21). Vervolgens beschrijft hij een situatie die de Romeinen zich onmiddellijk konden voorstellen. Als we nu kort naar deze situatie kijken, wordt het duidelijk dat Paulus mensen in gedachten had die op een religieus perverse manier leefden – en dat heel bewust deden. Dit kan niet zomaar worden overgezet naar het heden.

De westerse wereld van vandaag is heel anders dan die waarin Paulus leefde. Paulus leefde in een door en door religieuze wereld, waarin verschillende culten bestonden, waarvan vele met afgoden, zoals hij ze zojuist heeft beschreven, en met praktijken waar hij naar verwijst. We moeten in dit anders-zijn opgaan en het vasthouden. Paulus beschrijft niet onze tijd, maar hij beschrijft zijn tijd en richt zich tot de kerk in Rome in die tijd.

Alleen als we deze context serieus nemen en begrijpen, kunnen we de tekst benaderen. En alleen dan kunnen we begrijpen wat de oorspronkelijke lezers waarschijnlijk hoorden. Alleen dan kunnen we er een les uit trekken voor onszelf en voor vandaag. Dit zijn de principes van inductieve Bijbelstudie.

Het bewust afkeren van God

Paulus wilde duidelijk maken dat de toorn van God uit de hemel komt over alle mensen die in ongerechtigheid de waarheid onderdrukken (Rom 1:18). Dit is een bewuste keuze. Dit gaat over de manier van leven. Het gaat om wat mensen doen zoals zij God zouden doen Hem niet verheerlijken of danken (Rom 1:21), toen zij “doen alsof je wijs bent” (Rom 1:22), “hun lichamen onteerden (Rom 1:24), toen ze de schepping aanbaden en aanbaden ” (Rom 1:25), en als logische verdere ontwikkeling “hun vrouwen het natuurlijke gebruik veranderdenin onnatuurlijkheid” en dit “op dezelfde manier als mannen: het natuurlijke gebruik van de vrouw verlatend (Rom 1:26-27).

Het zijn deze werkwoorden die de context schetsen. Zorgvuldig beschouwd lijkt het te gaan om wat iemand willens en wetens doet. Paulus zegt nuchter: “Dit” leidt tot “dat”. Hij spreekt niet tot de mensen die dit doen, maar hij spreekt tot de kerk in Rome die dit niet doet. Ze krijgen te zien waarom het Evangelie anders is. “De rechtvaardigen zullen door geloof leven. Want de toorn van God is geopenbaard …” (Rom 1:17-18).

Onfatsoenlijke passies

De wereld van de Griekse mythologie en Romeinse culten was vol goden die niets menselijks vreemd was, maar die ook steeds weer een losbandig leven leidden. Hun supporters deden hetzelfde. Het karakter van de goden werd verdraaid en veel mensen volgden deze passies van oneer. Paulus geeft hierover lezingen en laat zien dat de navolgers van Christus een radicaal andere God volgen. De verklaring van de apostel richt zich niet op homoseksualiteit, maar op de andere relatie met de levende God.

De oneerbare passies – als tweede groep – zijn boven dit alles: zonder eer. Eer (gr. tijd) in tegenstelling tot oneer (gr. atimia). Eer en oneer worden op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament genoemd. Letterlijk gaat dit over “hartstochten van oneer”. Het is het contrast met de kerk waar gelovigen streefden naar een eerbaar leven.

Iedereen in Rome kon voorbeelden uit het dagelijks leven zien van mensen die hun cultus beleefden met oneervolle passies. Daarom kan Paulus dit schrijven. Ook al is hij nooit in Rome geweest, hij heeft er duidelijk genoeg over gehoord om relevante uitspraken te kunnen doen voor de Romeinse gemeenschap. Paulus beschrijft dit als de mensen waar hij naar verwijst “die hun lichamen onder elkaar verontreinigen in onreinheid” (Rom 1:24). Het is het resultaat van geestelijke perversie en afkeren van de waarheid.

Praten over “onreinheid” en “bezoedeling” veronderstelt dat er ook zoiets bestaat als “reinheid” en “eer”. Dus wat zijn morele normen? En hoe weten de luisteraars van deze maatstaven? Is het een verwijzing naar het Joodse gedachtegoed gebaseerd op de Torah? Het is duidelijk dat Paulus het contrast met de religieuze omgeving ook tegen de achtergrond van het Joodse geloof presenteert. Hij is zelf een Jood en in de kerk in Rome zijn er ook gelovigen uit het volk Israël.

Paulus legt dit niet in detail uit, maar veronderstelt iets. De enige aanwijzing die we hebben is de argumentatie tot nu toe. Daarin gaat het de apostel om een contrast, om een uitspraak die door verschillende argumenten wordt ondersteund. Het doel van de verklaring is dus belangrijker dan de argumenten. Of anders gezegd: de details worden alleen genoemd om een grotere context te illustreren.

Past niet in het patroon

Op verschillende plaatsen wordt oneer verbonden met “onnatuurlijk”. Zo ook in deze sectie, wanneer een natuurlijk gebruik wordt verlaten en zowel vrouwen als mannen seksuele relaties van hetzelfde geslacht met elkaar aangaan.

Elders schrijft hij bijvoorbeeld:

“Leert de natuur jullie niet dat als een man zijn haar lang draagt, dat een schande voor hem is? Als daarentegen een vrouw haar haar lang draagt, is dat haar glorie, want haar haar is haar gegeven in plaats van een bedekking. Maar als iemand denkt dat hij een mening heeft: Zo’n gewoonte hebben wij niet, evenmin als de geroepen kerken van God.”
1Cor 11,14-16

Het woord “oneer” wordt ook als categorie gebruikt. Paulus schrijft:

“Heeft de pottenbakker niet het gezag over de klei om van dezelfde klei het ene vat tot eer en het andere tot oneer te maken?”
Rom 9:21

Eer en oneer hebben te maken met het begrip van goddelijke orde. Het is gebaseerd op de schepping en daarin werden man en vrouw als tegenpolen aan elkaar gegeven. Homoseksualiteit zet deze orde op zijn kop als je het in plaats van de man-vrouw relatie zou zien. Dus in die zin: het concept van heteroseksualiteit wordt homoseksualiteit door religieuze herinterpretatie, net zoals de levende God wordt vervangen door afgoden. We moeten altijd in gedachten houden dat dit concepten zijn en geen weergave van de diverse realiteit van deze wereld. Singles worden hier bijvoorbeeld ook niet genoemd. We moeten mensen nooit veroordelen vanwege hun seksualiteit. Dan missen we het doel. Dit gaat over een andere perceptie van de werkelijkheid, die door Paul wordt bekritiseerd.

In Romeinen 1:27 worden homoseksuele handelingen tussen mannen “onfatsoenlijkheid” genoemd, in het Grieks aschemosune, of niet-passend.

Uitgaande van de perversie van het beeld van God, volgt hier als voorbeeld de ontbinding van de goddelijke orde. De mannen hebben de natuurlijke (volgens de goddelijke orde) manier van omgaan met vrouwen verlaten, d.w.z. ze zijn niet fundamenteel homoseksueel georiënteerd, maar hun eigen seksualiteit is voor hen geperverteerd in de context van de cultische daad. Als gevolg daarvan zijn het deze passies tegen de natuur die een voorbeeld zijn van spirituele ontsporing. Het is niet homoseksualiteit op zich, maar cultische perverse seksualiteit die het contrast vormt – en dit alleen als illustratief voorbeeld.

Alles goed met je?

Volgens dit “schema”, deze “orde”, ziet Paulus precies dit bedreigd. In de Tenach is het niet anders. Laten we ook bedenken dat Paulus zich heel specifiek richt tot de Joden in de Romeinse kerk. Hij verwijst naar de Torah, naar de 5 boeken van Mozes, en in hoofdstuk 2 wijst hij op de “hoorders van de wet” (Rom 2:13), waarmee hij in de eerste plaats de Joodse gemeenschap bedoelt, waaruit sommige leden van de Romeinse kerk afkomstig waren.

Hier, in de context van de Brief aan de Romeinen, beschrijft hij mensen die geen natuurlijke seksuele gemeenschap tussen een man en een vrouw willen. “vertrekken” (Rom 1:27), net zoals hij er eerder op wees dat mensen “zijn ijdel geworden in hun conclusies”. (Rom 1:21), dat ze “dwaas zijn geworden” (Rom 1:22), dat ze “hebben de heerlijkheid van de onvergankelijke God veranderd …” (Rom 1:23).

Vrouwen veranderden ook “het natuurlijke gebruik in onnatuurlijkheid” (Rom 1:26), net als mannen. De indruk wordt gewekt dat het hier gaat om heteroseksuele mensen die bij gelegenheid, en als gevolg van hun religieuze idolatrie, hun heteroseksuele oriëntatie veranderden in een homoseksuele oriëntatie, mogelijk als onderdeel van de sekte (veel sektes hadden seksuele componenten).

Martin Zehnder wijst erop dat deze verandering van natuurlijk gebruik altijd gepaard gaat met penetratie. Daarom is het in 3Mo 20 altijd de man die wordt aangesproken, of de vrouw als zij zich aan een dier geeft (3Mo 20,16). Aan de andere kant worden twee vrouwen die naast elkaar liggen niet veroordeeld. Zijn lesbiennes nu vrijgesteld van deze beoordeling? Daar lijkt het wel op. Maar is dat niet vreemd? De aandachtige lezer kan zo herkennen dat het hier gaat om een waarheid die door middel van zulke regels wordt uitgedrukt. Het gaat om iets dat achter de regels ligt. Hier wordt een voorbeeld genoemd, geen wet gegeven.

Laten we deze vragen stellen als we willen begrijpen waar dit over gaat. Er is geen oppervlakkig antwoord. Maar het is essentieel voor een gedifferentieerd begrip dat we antwoorden zoeken en vinden. De uitspraak “God veroordeelt homoseksualiteit” is een kortsluiting die geen recht doet aan de tekst. Men bezwijkt voor de verleiding om een modern begrip op te leggen aan de tekst.

Homoseksualiteit in de Brief aan de Romeinen

Is dit nu een uitspraak over homoseksualiteit zoals we er tegenwoordig over praten in termen van aanleg? Nee. Laten we op de context letten. Paulus heeft het over het zich afkeren van de enige God en tegelijkertijd over het zich afkeren van andere afgoden. De passage moet in deze context worden begrepen. Paulus noemt een geestelijke afkeer van de enige God de echte dwaling. Zijn echte doel is niet om homoseksualiteit te beschrijven, maar om het ontbreken van het merkteken van alle mensen te beschrijven – zonder uitzondering. Nergens gaat het over het oordelen over iemand anders vanwege zijn of haar seksualiteit. “Daarom bent u onvergeeflijk, o mens – iedereen die oordeelt!” (Rom 2:5).

De mensen die hij beschrijft zijn niet in de kerk, ze leven hun eigen leven en ze hebben zich afgekeerd van de levende God, net zoals ze zich hebben afgekeerd van andere afgoden. In deze context werden de praktijken van andere culten altijd geseksualiseerd. Het feit dat de man-vrouw relatie daarbij wordt losgekoppeld, alsof de homoseksuele relatie de werkelijkheid vervangt, komt neer op een perversie. De cultische interpretatie past perfect in de context van de Brief aan de Romeinen. Elke andere interpretatie of zelfs vergelijking met wat tegenwoordig onder homoseksualiteit wordt verstaan, slaat de plank mis.

In de cultische interpretatie wordt ook duidelijker wat Paulus aan het einde van de passage zegt:

“… onfatsoenlijk bezig zijn en zo, zoals het moest zijn, de betaling van hun afdwaling weer voor zichzelf ontvangen.”
Rom 1:27

De dwaling (dit gaat niet over dispositie!) die deze mensen ontvangen, keren ze terug naar zichzelf. De betaling thuis is een “in plaats van loon” (gr. antimisthia). Het is gewoon geen echt loon. Als beeld van een spirituele werkelijkheid “komt er niets slims uit”.

Homoseksualiteit als woord werd voor het eerst gebruikt door de Hongaarse arts Karoly Maria Benkert (1824-1882) in 1869. Het is een vrij nieuwe term. Ons begrip vandaag de dag is niet hetzelfde als wat waar was in de tijd van Paulus of wat ooit opgeschreven stond in de boeken van Mozes. Dit ontkracht deze uitspraken niet, maar er is wel een oproep om de teksten eindelijk eens in hun eigen context te lezen en ze niet lukraak en gedachteloos te verkopen als “God is tegen homoseksualiteit” vanuit het perspectief van vandaag.

Dit bericht is geen verslag over homoseksualiteit in de Bijbel en kan dat ook niet zijn. Maar voor zover deze passage herhaaldelijk wordt gebruikt als “bewijs” dat God homoseksualiteit veroordeelt, kan er met zekerheid op worden gewezen dat Paulus het niet op homoseksualiteit had gemunt, maar op een religieuze afwijking die in het toenmalige Rome typisch met homoseksualiteit werd geassocieerd.

Onbewezen denken

We komen nu bij het derde argument:

“En net zoals zij het niet goedkeurden om God in kennis te hebben, gaf God hen over aan hun onbewezen denkvermogen.”
Rom 1:28

Het afzweren van de enige God leidt tot een “onbewezen gevoel van denken”. Natuurlijk zijn de gevolgen weer aanzienlijk. Paulus spreekt over het feit dat deze mensen nu

“… Doen wat niet betamelijk is: vervuld van alle onrechtvaardigheid, boosaardigheid, slechte aard, hebzucht, opgeblazen van nijd, moord, twist, bedrog, kwaadwilligheid; oorblazers, lasteraars, Godloochenaars, heiligschenders, hoogmoedigen, arroganten, uitvinders van slechte dingen, recalcitrant tegen ouders, onbegripvol, onbetrouwbaar, liefdeloos, onvergevingsgezind, meedogenloos.”
Rom 1:29-32

Het is een verbazingwekkend lange lijst. Terzijde: deze dingen staan op hetzelfde niveau als de eerder genoemde homoseksualiteit. Een selectieve perceptie en veroordeling van mensen op basis van hun seksualiteit zou hier aangevuld kunnen worden met zaken van gelijke waarde. Helaas heb ik de indruk dat deze dingen vaak “over het hoofd” worden gezien of als minder belangrijk worden beschouwd.

Vanuit het onbewuste gevoel van denken komt “doen”. De hele lijst wordt van tevoren ergens in het hoofd gemaakt. Het evangelie gaat over Gods Woord dat ons denken en redeneren binnendringt. In hoofdstuk 12, na de afsluiting van het onderwijs, spreekt Paulus over de levenswijze van de gelovige. Daar zegt hij dat we “veranderd moeten worden door de vernieuwing van onze gezindheid” (Rom 12:2).

Paulus concludeert nu en vat samen:

“Zij die Gods eis van rechtvaardigheid erkennen, dat zij die zulke dingen begaan de dood verdienen, zij doen het niet alleen zelf, maar zij helpen ook hen die het begaan. Daarom bent u onvergeeflijk, o mens – iedereen die oordeelt; want door te oordelen over een ander veroordeelt u uzelf.”
Rom 1:32

Alle dingen die zijn genoemd zijn verwerpelijk. Het geeft ons echter niet het recht om over anderen te oordelen. Als we dat doen, veroordelen we tegelijkertijd onszelf. Paulus wil alleen duidelijk maken dat er bij God geen aanzien des persoons is (Rom 2,11) en dat niemand rechtvaardig is, zelfs niet één (Rom 3,10). De apostel overspant een grote boog en deze passage in hoofdstuk 1 is daar slechts een deel van.

Puzzelstukjes

Soms lijkt het alsof we puzzelstukjes zijn die nergens in passen. De ene keer is het onze taal, de andere keer is het onze afkomst. Misschien is het een handicap. Het kan ook de huidskleur zijn, de positie in de maatschappij. En soms is het de seksualiteit die ons tot een minderheid maakt.

Al deze dingen zijn noch goed noch slecht (we hebben het niet over perversie, machtsmisbruik en dergelijke). Het is de hele realiteit van deze wereld waarvoor God Zijn Zoon gaf. Deze hele wereld heeft verlossing nodig. Onze God en Vader zal deze hele wereld tot Zichzelf terugbrengen en met Zichzelf verzoenen – vrede stichten door het bloed van het kruis (Kol 1:20). Uiterlijk dan passen alle puzzelstukjes in elkaar.

Dit is wat ik voor mijn ogen wil hebben. Vandaag wel.

Verdieping

Over homoseksualiteit gesproken:

Boeken