Hoe te leven van Gods genade? Dit is het thema van Romeinen 7. Paulus spreekt uitvoerig over mogelijke bezwaren die mensen tegen genade kunnen hebben. Hij heeft het over “kenners van de wet” en hoe er in ieder van ons een strijd is waarbij we willen uitvoeren wat goed is, maar dat zelden doen. Dit brengt Paulus ertoe om onze menselijke ervaring te laten verlichten door Gods werk. Dit is niet alleen in overeenstemming met het evangelie, maar ook noodzakelijk voor ons dagelijks leven.

De kenners van de wet

“Of is het u onbekend, broeders (want tot hen die de wet kennen spreek ik), dat de wet meester is over de mens zolang hij leeft? Want de vrouw die onderdanig is aan een man, is door de wet gebonden aan de levende man, maar als de man sterft, is zij verstoken van de wet van de man. Zolang de man leeft, zal ze dus een overspelige genoemd worden als ze het eigendom wordt van een andere man. Maar als haar man sterft, is ze vrij van de wet [der Ehe]; ze is geen overspelige vrouw als ze het eigendom wordt van een andere man.”
Romeinen 7:1-3

Paulus’ toespraak gaat naadloos over in hoofdstuk 7. Hij zegt: “Of is het jullie onbekend, broeders?”. Hij gaat terug naar wat hij net zei, dat we “niet onder de wet, maar onder de genade” zijn (Rom 6:14). Hij heeft er uitgebreid over geschreven. Hij noemt dit spanningsveld altijd, omdat er hier een concreet conflict is. Zijn bewustzijn van de wet was zo sterk dat hij nu schrijft: “Want tot kenners van de wet spreek ik”.

Paulus zelf was een geleerd man die over zijn verleden schrijft: “Wat betreft de gerechtigheid die de wet eist, was ik als iemand die onberispelijk wordt. Maar wat mij eens gewin was, heb ik om Christus’ wil verbeurd verklaard” (Fil. 3:6-7). Hij was een Farizeeër, een schriftgeleerde, dus hij kende de wet door en door. Maar de ontmoeting met Christus en de roeping door Gods genade heeft zijn perspectief veranderd. Wat ooit winst voor hem leek, heeft hij verbeurd verklaard omwille van Christus. Dit berouw kwam niet door gerechtigheid, die de wet eist, maar door de gerechtigheid van God, die gegeven was.

Dus Paul kent beide kanten. Hij kan begrijpen wat waardevol leek voor de leden van de Joodse gemeenschap. Paulus kende de vereisten van de wet en leefde er zelf naar. Maar hij heeft de genade van God leren kennen door Jezus Christus. Nu ziet hij ook duidelijk de verschillen. Het conflict dat hij voelde tussen de waarde van de wet en de radicale verandering van perspectief door het evangelie is wat hij hier naar de gemeente probeert te brengen. Hij doet dit met een voorbeeld uit de wet over de wet.

De huwelijkswet

Laten we eerst opmerken dat dit geen onderwijspassage over het huwelijk is. Het thema is vrijheid. Paulus wil alleen duidelijk maken dat de kerkleden nu “vrij van de wet” zijn. Dat is het doel van deze verzen. Hij wil de kerk bevrijden door de gerechtigheid van God die door Christus Jezus tot stand is gebracht. Zodat hij dit nu kan overbrengen aan de “gezagsgetrouwen” in de gemeente, laat hij zien hoe de wet beperkt is:

“De wet is meester over de mens zolang hij leeft.”
Rom 7:1

Deze algemene verklaring wordt nu uitgelegd met een voorbeeld:

“Want de vrouw die onderdanig is aan een man, is door de wet gebonden aan de levende man, maar als de man sterft, is zij verstoken van de wet van de man. Zolang de man leeft, zal ze dus een overspelige genoemd worden als ze het eigendom wordt van een andere man. Maar als haar man sterft, is ze vrij van de wet [der Ehe]; ze is geen overspelige vrouw als ze het eigendom wordt van een andere man.”
Rom 7:2-3

Het voorbeeld laat het volgende zien: Wetten kunnen wettelijk worden ingetrokken. In het voorbeeld van een huwelijk is dit het geval wanneer een van de partners overlijdt. Wanneer de man sterft, wordt de vrouw “bevrijd van de wet van de man”, ze is “vrij van de wet”. Daarom is ze nu geen overspelige vrouw als ze het eigendom wordt van een andere man. Dit toont twee dingen aan: De wet is niet eindeloos geldig, maar staat in een context, en als de wet [etwa der Ehe] wordt beëindigd, kan een andere situatie legaal worden aangegaan.

“Daarom, mijn broeders, bent u ook ter dood gebracht door het lichaam van de Christus, opdat u het eigendom zou worden van een ander, degene die uit de dood is opgewekt.”
Rom 7:4

De wet werd dus voltooid voor de gelovigen door de dood van Christus. Net zoals de vrouw door de dood van haar man werd bevrijd voor een nieuw huwelijk, zo stierven wij aan de wet zodat we het eigendom konden worden van een ander, namelijk Christus, de opgestane.

Fruit produceren

Nu spreekt Paulus opnieuw over het doel van deze verandering, net als in hoofdstuk 6:

“Opdat wij vrucht zouden dragen voor God. Want toen wij nog in het vlees waren, werkten de hartstochten der zonden, door de wet opgewekt, in onze leden om vrucht voort te brengen tot de dood. Maar nu wij dood zijn, zijn wij verlost van de wet (waarin wij gehouden waren), zodat wij zwoegen in ‘nieuwheid’ van geest, en niet in ‘oudheid’ van letter.”
Rom 7:4-6

Het is het afscheid van wetmatigheden. Betekent dit nu dat de wet een vergissing was? Je zou dit idee gemakkelijk kunnen krijgen. Daarom verwijst Paulus onmiddellijk naar zo’n gevolgtrekking.

Zonde en de Wet

“Wat zullen we dan aanvoeren? Dat de wet zonde is? Moge dit niet worden afgeleid!”
Rom 7:7

Schiet de wet zijn doel voorbij omdat hij wordt ingetrokken? Nee. In de volgende passage (Rom 7:7-12) beschrijft Paulus opnieuw hoe de wet, hoewel goed, alleen op de zonde wijst en er niet van bevrijdt.

“Het bleek dat het gebod dat mij voor het leven gegeven was, tot de dood leidde. Want de zonde, die door het gebod een prikkel kreeg, misleidde mij volkomen en doodde mij daardoor.”
Rom 7:10-11

De wet is goed, maar helpt niet echt. Erger nog – het legde de zonde bloot en moedigde haar zelfs aan en “veroorzaakte”, zei Paulus, “de dood voor mij“.

“Is goedheid nu dood voor mij geworden? Dat mag niet worden afgeleid! Maar opdat de zonde als zonde openbaar zou worden, veroorzaakt zij de dood voor mij door het goede, opdat door het gebod de buitengewone zondigheid van de zonde openbaar zou worden.”
Rom 7:13

De wet heeft een functie, namelijk om een metgezel (Gr. paidagogos) te zijn naar Christus (Gal 4:24).

“Want wij weten dat de wet geestelijk is.”
Rom 7:14

Het innerlijke conflict van mijn werkelijkheid

Op het moment dat Paulus verklaart dat de wet geestelijk is, verwijdert hij deze uit het legalistische denken en verankert hij deze in ons dagelijks leven en in onze eigen ervaring. Het wijst op het innerlijke conflict dat we in ons dragen en dat de wet heeft benadrukt. Geest en vlees staan hier tegenover elkaar:

“Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, handelend onder de zonde, want wat ik doe weet ik niet. Want niet wat ik wil breng ik in praktijk, maar wat ik haat doe ik. Maar als ik doe wat ik niet wil, bevestig ik dat de wet goed is. Nu ben ik het echter niet meer die het teweegbrengt, maar de zonde die in mij woont.”
Rom 7:14-17

Hier komt het verschil: met de geest herken ik de goede dingen, maar ik volbreng ze vaak niet. De dingen die ik niet wil, die ik haat, doe ik wel. Maar dit is niet mijn geest (die goed wil doen), maar de inwonende zonde (die in mijn vlees zit).

“Want ik weet dat in mij (dat wil zeggen, in mijn vlees) geen goed woont; want het willen is buiten mij, maar het doen van het goede kan ik niet. Want ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil, dat breng ik in praktijk. Maar als ik doe wat ik niet wil, ben ik het niet meer die hetzelfde teweegbrengt, maar de zonde die in mij ligt.”
Rom 7:18-20

Paulus scheidt geest en vlees en beschrijft hoe we als machteloos zijn overgeleverd aan dit innerlijke conflict.

“In mijn verlangen om te doen wat voortreffelijk is, vind ik daarom een wet, namelijk dat wat slecht is naast mij ligt. Want naar de inwendige mens is de wet van God een verrukking voor mij. Maar in mijn leden neem ik een andere wet waar, die in strijd is met de wet van mijn verstand en mij gevangen houdt door de wet van de zonde die in mijn leden is.”
Rom 7:22-23

Zonde leidt tot gevangenschap. Wat de apostel beschrijft is geen bijzaak in ons leven, maar het fundamentele onvermogen om terug te vechten, met alleen de wet om te helpen. Dat is niet genoeg. Dit leidt alleen maar tot meer ellende. Vandaar zijn verklaring:

“Ik ellendig mens! Wat zal mij herstellen van het lichaam van deze dood?”
Rom 7:24

Genade is het antwoord

Als Paulus schrijft “ik ellendig mens”, is dat niet zo sterk als in het Grieks. Er staat letterlijk “Wretched me man”. In het Grieks ligt de nadruk op het eerste woord in de zin. De situatie is echt ellendig! Vandaar de vraag: Wat zal mij redden van het lichaam van deze dood?

Dit gedeelte is in veel vertalingen enigszins onbegrijpelijk.

“Ik ellendig mens! Wie zal mij redden uit dit lichaam van de dood? – Ik dank God door Jezus Christus, onze Heer!”
Rom 7,25 Rev. Elbf.

De vraag “wie” wordt taalkundig niet helemaal begrijpelijk beantwoord met “ik dank u”. Dat klopt niet helemaal. Hoewel het idee en de verwijzing naar Jezus Christus onze Heer overtuigend is, loopt de zin niet. Als er “wie” staat, verwacht je gewoon een naam, geen “via”. Het is alsof er hier iets ontbreekt. Opgemerkt moet worden dat het woord voor “wie” (Gr. tis) ook “wat” kan betekenen. De referentie hoeft dus geen persoon te zijn.

In het Concordant Nieuwe Testament wordt het vers als volgt vertaald:

“Ik ellendig mens! Wat zal mij verlossen van het lichaam van deze dood? Genade! Ik dank God door Jezus Christus, onze Heer.”
Rom 7:25 KNT

Het woord genade komt in de meeste vertalingen niet voor, maar in één belangrijke bron wel. De Codex Sinaiticus werd gecorrigeerd tijdens het controleren en kopiëren (S2). Hier verschijnt het woord “genade” tussen de kolommen van de originele codex, alsof het is toegevoegd vanwege oudere manuscripten en alsof het door de scribent is vergeten (zie de afbeelding in het Concordant Nieuwe Testament op pagina 342/343).

Nu leest de tekst coherent:

“Wat zal mij verlossen van het lichaam van deze dood? Genade!”

Dit maakt ook duidelijk dat God wordt bedankt door Jezus Christus, onze Heer. Genade is het antwoord waarmee we in het dagelijks leven kunnen overleven. We kunnen deze innerlijke strijd niet vermijden, maar door genade kunnen we erin staan, God zij dank door Jezus Christus.

Dit is het echte hoogtepunt van het hoofdstuk, het vertrouwen van het evangelie en de zekerheid door Gods genade. Want “mijzelf zijnde, ben ik dus een slaaf van de wet Gods met mijn verstand, maar van de wet van de zonde met mijn vlees” (Rom 7:25).

We zagen dat de wet beperkt is, en wijzelf zijn ook beperkt. Maar God stelt ons in Zijn genade vrij om onze levens met Christus te leven. De kracht hoeft niet in ons te zitten, kan niet in ons zitten, maar wordt volledig in Hem gevonden. Het antwoord is Gods genade, omdat Hij er voor ons is.

Dat is het onderwerp van het volgende hoofdstuk.