Ieder mens groeit op zijn eigen manier. Het is niet anders in een gemeenschap. Paulus richt zich tot de kerk in Rome in zijn brief aan de Romeinen. In het twaalfde hoofdstuk spreekt hij over de weg van het leven. Het gaat over hoe het evangelie in het dagelijks leven in praktijk wordt gebracht. Omdat ieder mens anders is, vermengt de apostel deze verschillen opzettelijk.

In Romeinen 12:4 staat het als volgt:

“Want zoals wij vele leden hebben in één lichaam, maar de leden niet allemaal dezelfde functie hebben, zo zijn ook wij, de velen, één lichaam in Christus, maar afzonderlijk leden van elkaar. Volgens de genade die ons gegeven is, hebben we nu speciale genadegaven:
Als het het woord van een profeet is, laat het dan gebruikt worden naar de maat van het geloof;
Als het de gave van dienstbaarheid is, laat het dan uitgeoefend worden in dienstbaarheid;
Of de leraar heeft de gave, dus hij werkt in het onderwijs;
Als de beloofde het heeft, oefent hij het uit in de belofte;
Zo ook zij die in eenvoud van hart met anderen delen,
het voorgaande met toewijding,
de barmhartige, met vreugde”.
Rom 12:4-8

Zo verschillend als de parochianen zijn, zo verschillend zijn ook de geschenken die ieder van hen ontving. Zelfs in een lichaam hebben niet alle ledematen dezelfde taak. Een arm is geen been en het hoofd heeft niet dezelfde functie als de voet.

Paulus benadrukt dat, hoewel alle verschillen er zijn, we toch allemaal “één lichaam in Christus” zijn. Er is eenheid in verscheidenheid. Onder elkaar zijn we daarom als ledematen aan een lichaam – elk met een andere taak. In eenvoudige woorden: iedereen helpt de ander met de mogelijkheden die hij heeft. De geschenken zijn anders.

Het gaat hier niet om “speciale effecten”. Noch speciale profetische toespraken, noch het spreken in tongen, noch genezingen staan hier centraal. Deze maakten allemaal deel uit van de verkondiging van het Messiaanse Koninkrijk. Paulus’ verkondiging heeft echter niet het messiaanse koninkrijk als middelpunt. Hij staat in een tijd van overgang en wijst op de hoofdzaken in de Brief aan de Romeinen. Paulus schrijft hier onder andere over de gave van mededogen, dat je deze gave met vreugde moet uitoefenen. Dit is totaal niet opwindend, maar wel waardevol en van groot belang in een gemeenschap.

In de opsomming van deze verzen verwijst Paulus naar hen volgens de “maat van het geloof”, waarmee hij dit verschil nogmaals uitdrukt. Hij heeft hier al over gesproken in het vorige vers (Rom 12:3). De maat van het geloof is niet het resultaat van iemands eigen inspanning, maar de maat van wat God aan ieder van ons heeft gegeven. Het is geen maatstaf. Paulus benadrukt alleen het verschil dat gegeven en gegeven is door God. Deze term gaat niet over het veroordelen van onszelf of anderen (zie: “Gezond verstand tonen”).

Wat betekent dat concreet? Niemand staat boven de ander. Iedereen werkt met zijn eigen gaven. Bescheidenheid is op zijn plaats. We zijn één lichaam, maar met veel verschillende ledematen.