In Romeinen 1:8 begint een nieuw gedeelte van de brief. De begroetingsformule is voltooid. Paulus richt zich nu tot de kerk in Rome. Het eerste wat hij wil doen is een brug slaan, namelijk een relatie opbouwen die op deze manier nog niet bestond.

Het geloof van de Romeinen

“Ten eerste dank ik mijn God door Jezus Christus voor jullie allemaal, nu jullie geloof over de hele wereld wordt verkondigd.”
Rom 1:8

Paulus was nog nooit in Rome geweest, zoals hij een paar verzen verderop beschrijft (Rom 1:10 en Rom 1:13). Dus schrijft hij een brief aan een gemeenschap die hij alleen van horen zeggen kent. Wat heeft hij gehoord over deze gemeenschap? Daar heeft dit vers het over. Paulus dankt God zelfs, door Jezus Christus, “voor u allen, omdat uw geloof over de hele wereld wordt verkondigd”. Hun reputatie is de kerk in Rome voorgegaan. Mensen praten over deze gemeenschap. Paulus hoorde dus ook over deze kerk. Dit was mogelijk zonder internet en sociale media, omdat mensen met elkaar praatten.

Laten we niet vergeten dat Rome het centrum van het Romeinse Rijk was. “Alle wegen leiden naar Rome” was de logische aantrekkingskracht van het machtscentrum in die tijd. Mensen komen en gaan. Rome was een bruisende metropool in de oudheid. Er werd handel gedreven en de stad bloeide op. De Romeinen hadden een wegennet door het hele rijk aangelegd. Er was een infrastructuur die natuurlijk niet alleen voor militaire, maar ook voor andere doeleinden werd gebruikt. Reizigers vertelden verhalen, deden verslag van Rome, van de mensen daar. Dit werd ook verteld door de gelovigen uit de hoofdstad.

De gemeente in Rome stond bekend om haar uitmuntende geloof. Omdat geloof altijd door liefde werkt (Gal 5:6), kunnen we denken aan concrete gemeenschapsacties. De kerk in Rome reisde als een gemeenschap. Het is een getuigenis van hun vertrouwen in God. Geloof is dus geen privé-aangelegenheid die in een stil kamertje en alleen voor jezelf wordt beleefd (zoals vandaag de dag vaak het geval is), maar het is het geloof van deze gemeenschap dat naar buiten werd gedragen. “Uw geloof wordt over de hele wereld verkondigd.”

Het verlangen van de apostel

“Want mijn getuige is God (die ik in mijn geest aanbid in het evangelie van zijn Zoon), hoe ik voortdurend aan u denk, altijd smekend in mijn gebeden of ik eindelijk zo gelukkig zal zijn om naar u toe te komen door de wil van God. Want ik verlang ernaar u te zien.”
Rom 1:9-11

Paulus verlangt ernaar om de Romeinen te kennen. Hij meent het. Hij noemt zelfs God als getuige hoe onophoudelijk hij de kerk voor zijn ogen heeft. Hij draagt de gemeente voortdurend in gebed en smeekt God om hem op een dag naar Rome te laten reizen. Dit kost echter tijd, en hoewel hij dit verlangen ook bij een andere gelegenheid uitspreekt (Handelingen 19:21), zal hij Rome pas veel later bereiken en op een andere manier dan hij had gedacht. Tegen het einde van Handelingen lezen we hoe hij gevangen wordt genomen en, om zijn huid te redden, zichzelf beschermt tegen de Joodse landgenoten door (als Romeins burger) een beroep te doen op de keizer (Handelingen 25:10). Paulus moest daarom voor de keizer verschijnen en werd als gevangene naar Rome verscheept (Handelingen 25:21, Handelingen 28:16).

Wat is Paulus’ relatie tot de Romeinen? Dat wordt onderzocht. De toegang is door gemeenschappelijk geloof, door gemeenschappelijk vertrouwen in dezelfde God. Dat is het verbindende element. Hij ziet zichzelf als een dienaar van God. Hij heeft een missie. Hij spreekt de gemeente toe als een apostel, als een boodschapper met een missie. Paulus schrijft dat hij “God aanbidt in mijn geest bij het evangelie van zijn Zoon” (Rom 1:9).

Hij ziet zijn apostelschap als een dienst aan God. Toegegeven, dit is geen aanbidding in de zin van naar de kerk of tempel gaan, maar aanbidding in de ware zin en als beeldspraak. Zijn aanbidding vindt plaats in de Geest (vgl. Fil. 3:3). Dat is echter heel pragmatisch. In zijn spirituele bediening werkt hij als een mens onder de mensen. Het is een figuurlijke aanbidding, die bijvoorbeeld ook in deze brief wordt uitgedrukt. Paulus zoekt contact, zoekt verbinding met de gelovigen in Rome zodat hij zijn bediening kan vervullen. Het is de liefde van Christus die hem aanspoort tot zijn dienst (2Cor 5,14).

“Want ik verlang ernaar mijn ogen op u te vestigen, opdat ik u een geestelijke genadegave moge geven om u te versterken.”
Rom 1:11

Het geestelijk welzijn van de Romeinen is zijn zorg. Aan het einde van de brief verwijst hij ook naar dit “consolideren”:

“Maar aan hem die in staat is u te vestigen volgens mijn evangelie en de heraldische boodschap van Christus Jezus.”
Rom 16:25

Het goede nieuws waarmee Paulus op weg is, de verkondiging van Jezus Christus, is de geestelijke genadegave waarmee hij de Romeinen wil “sterken”. Spirituele stabiliteit is het doel, als uitdrukking van een volwassen geloof. Veel later schrijft Paulus aan de kerk in Kolosse:

“… toch ben ik met u in de geest en neem met vreugde uw orde en de standvastigheid van uw geloof in Christus waar.”
Kol 2,5

Paulus heeft altijd het geestelijk ontwaken van de mensen in gedachten. Mensen moeten spiritueel opgroeien. Dit thema wordt ook in elke andere brief herhaald. Het gaat om de “Het lichaam van Christus opbouwen, totdat wij allen komen tot de eenheid van het geloof en van de kennis van de Zoon van God, tot de volwassen mens, tot de maat van de volheid van de voltooiing van de Christus, opdat wij niet langer zuigelingen zijn, die heen en weer geslingerd worden door elke wind van de leer als door woeste golven.” (Ef 4:12-14). Dit is het doel van Paulus’ bediening.

De interactie

Paulus openbaart zichzelf als mens. Voor hem is geloof niet alleen theologie of intellectueel debat. Het gaat om een holistische ontmoeting. Als hij de kerk in Rome in gedachten heeft, dan wil hij daar helemaal voor gaan, om zelf te investeren, maar ook om zelf beloond te worden.

“Maar dit is geschied, opdat ik er geloof aan hecht onder u, door het geloof van u beiden, het uwe en het mijne.”
Rom 1:12

Paul ziet zichzelf als onderdeel van deze uitwisseling. Hij heeft ook aanmoediging nodig. Hij heeft inderdaad een bediening en komt met een zekere autoriteit van Christus, maar in de ontmoeting is hij zelf ook een mens. Hij wil ook een ontvanger zijn van de gemeenschap, van Gods genade. Het is wederzijds geloof dat hier wordt benadrukt. De Romeinen zouden hem ook als hun gelijke moeten erkennen. Hij is geïnteresseerd in deze uitwisselingen. Hij is naar haar op zoek, maar heeft de kans nog niet gehad.

“Ook zal Ik u niet onkundig laten, mijn broeders, dat Ik dikwijls voorgenomen heb tot u te komen (tot nu toe ben Ik verloochend), opdat Ik ook onder u enige vrucht moge hebben, zoals ook onder de overige volken.”
Rom 1:13

Zijn dienst was nooit beperkt, maar bijna onbeperkt. Er was geen reden om de Romeinen uit te sluiten van de verkondiging. Integendeel, ze moeten ook aanmoediging ervaren en opgebouwd worden. Paulus wil ook “enige vrucht” zien van zijn werk onder de Romeinen.

Het beeld van “vrucht dragen” komt op veel plaatsen voor, van de beroemde gelijkenis van de wijnstok (Johannes 15) tot de negenvoudige “vrucht van de Geest” (Gal 5:22). Het is een positief beeld. Er wordt een zaadje geplant en de plant wordt verzorgd. Fruit volgt later. Het is ook een symbool van vertrouwen, want de kerk groeit “naar Gods groei” (Kol 2,19).