“Want als de volken die de wet hebben [des Mose] die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet eist, dezen (die de wet niet hebben) zijn wet voor zichzelf, die het werk van de wet in hun hart geschreven laten zien, hun geweten dat met hen getuigt, en hun overwegingen die hen onderling beschuldigen of zelfs verdedigen – op de dag waarop God de verborgen dingen van de mensen zal oordelen, volgens mijn evangelie, door Jezus Christus.”
Romeinen 2:14-16

Aanpassing aan de realiteit

In de vorige overwegingen werd gerechtvaardigd dat Paulus schrijft aan de gemeente in Rome, waar hij te maken heeft met zowel Joden als niet-Joden. Beide groepen maken deel uit van de gemeenschap. Het gaat dus niet over Joden of niet-Joden in het algemeen, maar over degenen die deel uitmaken van de geloofsgemeenschap in Rome. Hij noemt ze in zijn brief. Degenen die geen Joden zijn, komen uit de “naties”, d.w.z. uit de andere volken.

In drie hoofdstukken (Romeinen 1-3) rekent Paulus af met alle zelfingenomenheid van mensen. Omdat wij als mensen graag met de vinger naar anderen wijzen en onszelf als “perfect OK” tot “onschuldig” beschouwen, gaat Paulus in detail in op alle ontwijkende manoeuvres die we op deze manier kunnen overwegen. Natuurlijk richt hij zich specifiek op de situatie van zijn luisteraars. Het is dus zowel gericht aan de Joden in de gemeenschap als aan de niet-Joden. Hij noemt ook mensen buiten de gemeenschap.

Paulus noemt deze groepen en verandert af en toe van perspectief, zodat hij uiteindelijk kan zeggen dat niemand rechtvaardig is, zelfs niet één (Rom 3:10). Hij wil dat de ene groep na de andere bevrijd wordt van vermeende voordelen en dat alle mensen gelijkwaardig voor God staan.

“Want bij God is er geen aanzien des persoons!”
Rom 2:11

Paulus is goed op weg om de kerk aan te passen aan de realiteit van God, die mensen 100% gelijk behandelt. Veronderstelde voordelen zijn misleidend in het licht van de radicale kijk op God.

Het geschil in de vroege gemeenschappen

De Joden in de kerk in Rome kenden de wet. De wet is goed. Hiervan werden voorkeuren afgeleid en steeds weer kreeg Paulus (zelf ook een schriftgeleerde, een Farizeeër uit de beste familie. Fil 3,4-6) had te maken met degenen die de wet ook binnen de kerk bindend wilden maken. De gedachte was niet zo vergezocht, want deed de kerk in Jeruzalem niet hetzelfde?

De crux is echter dat Paulus een andere richting insloeg met zijn evangelie van genade. Hij richtte zich niet op de vervulling van de profetieën voor Israël. Hij had geen messiaans koninkrijk voor ogen waarin alle verlossing voor niet-Joodse volken via Israël zou komen. Hij zag de kerk die hij riep niet als een uitverkoren ras, een koninklijk priesterschap of een heilige natie, zoals Petrus deed voor de Joodse kerk in Jeruzalem (1Pet 2,9). Petrus denkt aan een volk dat terugkeert naar God, zoals voorzien door de profeten. Met de vervulling zou dan ook de profetische taak komen om de andere volken priesterlijk te dienen. We lezen dit alleen in Petrus, niet in Paulus. Paulus spreekt over andere dingen, over een andere roeping, die voor Petrus soms moeilijk te begrijpen waren (zie 2Pet 3:15-16).

Deze achtergrond en dit argument waren heel echt. Er waren verschillen tussen de kerken die onder de hoede van de 12 apostelen stonden en de kerken die door Paulus werden opgebouwd. De Brief aan de Romeinen werd geschreven in een tijd waarin de apostelen allemaal bezig waren met het formuleren van hun taken. Niet alles was vanaf het begin duidelijk. Hetzelfde gold voor de leden van de gemeenschap. Niet alles lag voor hen vast. Er was geen Nieuw Testament om op terug te vallen. Er waren echter individuele brieven en de apostelen en rondreizende bijbelleraren kwamen rechtstreeks naar de kerken en woonden soms lange tijd bij hen.

Daarom zijn er vragen onder de mensen, bijvoorbeeld over de betekenis van de wet. En zij die in de Torah een grote zegen of zelfs een noodzaak zagen, werden er hier in de Brief aan de Romeinen specifiek op aangesproken. Paulus maakt een correctie, een aanpassing. Hij doet dit met het oog op de universaliteit van Gods rechtvaardigheid, die de Wet van Mozes, de Torah voor het volk Israël, overstijgt. De Torah is dus niet verkeerd en Paulus heeft geen negatief beeld van de “wet”, maar hij gaat uit van een ander uitgangspunt dat breder is.

De naties zijn de wet voor zichzelf

De wet werd door God exclusief aan Israël gegeven. Geen enkel ander volk hoefde zich aan de wet te houden die voor Israël bedoeld was. Het idee dat de 10 Geboden op ons van toepassing zijn is volkomen absurd. Hier is geen “bijbelse” rechtvaardiging voor. De kerk van vandaag heeft niets te maken met de wet (Ex 19-20, Handelingen 14:16). Iets anders beweren is volkomen absurd. Wanneer kerken en gemeenten het hebben over de 10 geboden als basis voor ethiek en gerechtigheid, of zelfs wanneer gelovigen denken dat ze “op zijn minst deze geboden moeten houden”, ontbreekt een nuchtere beschouwing van de Bijbel.

Een vergelijking: ik woon in Zwitserland. Logischerwijs ben ik onderworpen aan de wetten van Zwitserland. Nu hebben alle andere landen ook wetten. Deze wetten zijn uitstekend en daar hoeft niet aan getwijfeld te worden, maar ze zijn niet op mij van toepassing omdat ik daar niet thuis ben. Het is hetzelfde met de wet voor Israël. Het gold alleen voor dat volk en het is geen wet voor de kerk of gemeente van vandaag.

Paulus maakt dit hier heel duidelijk als hij spreekt over de “volken die de wet niet hebben” (Rom 2:14). Dat is ondubbelzinnig. De wet is nooit aan de naties gegeven. De apostel moet zich nu verdedigen tegen de wet die als het ware via een achterdeur naar binnen wordt gesmokkeld. Als ik vandaag de dag als gelovige uit de natiën (de niet-joodse volken) leef, dan is de wet niet op mij van toepassing. Door dit te zeggen waardeer ik de wet niet, maar het is niet relevant voor mij omdat God het nooit aan de naties heeft gegeven. Dit vereist nuchterheid.

Paulus neemt dit nu aan, maar vervolgt onmiddellijk met een verbazingwekkende verklaring:

“Zij die de wet niet hebben, doen van nature wat de wet voorschrijft”.
Rom 2:14

Paulus zegt hier: Mensen kunnen van nature, dat wil zeggen uit zichzelf , voldoen aan de eis van de wet. Deze mensen handelen in hun leven precies zoals de wet dat voorschrijft. Vrienden vertelden me eens over een uitgebreide outreach in een bejaardentehuis in Israël. Ze deden vrijwilligerswerk als christen in een Joodse omgeving. Het was een onbaatzuchtige toewijding, geboren uit liefde. Een oudere Jood vertelde hoe hij getroffen was door de manier waarop deze jongeren hun werk deden. In zijn ogen waren zij tzaddikim, rechtvaardige mensen, ook al waren zij geen Joden en volgden zij de “wet” niet. Ik heb dit onderscheid zelden gehoord in christelijke kringen, maar het is waardevol.

Evenzo spreekt Paulus, als Jood, over het feit dat de concrete levenshouding niet verborgen kan blijven. Hij spreekt over mensen die van nature doen wat de Thora eist. Dit betekent niet de reinheidsgeboden of bijvoorbeeld koosjer eten, maar de levenshouding, de werken, de barmhartigheid (Zach 7,9).

Wat is er zo verbazingwekkend aan deze verzen? Paulus bevrijdt de kerk van een gedeeltelijke kijk op deze wereld. De visie en realiteit voor Israël is er, maar er is nog steeds een bredere visie. Dat is bevrijdend. Hij legt de Joodse wet niet op aan de gelovigen uit de niet-joodse volken, maar legt hier uit dat het voor de volken heel anders werkt:

“Dus zij (die de wet niet hebben) zijn wet voor zichzelf.”
Rom 2:14

Het probleem met de erfzonde

Dit beeld kan voor veel christenen ongemakkelijk overkomen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat in veel christelijke kerken een dogma is verankerd dat nergens in de Bijbel voorkomt. Het is de doctrine van de erfzonde. Uit deze doctrine wordt afgeleid dat de mens tot helemaal niets in staat is en alleen zondig is vanaf de grond, dat wil zeggen vanaf de geboorte. Het is een somber beeld van de mens, dat niet in de Bijbel voorkomt. Noch Mozes noch de profeten, noch Jezus noch de apostelen spraken ooit over de erfzonde. Ze hebben allemaal de zonde serieus genomen, maar het heeft nooit geleid tot een ontsporing van het menselijke beeld zoals geleerd wordt door het idee van de erfzonde.

De erfzonde veroorzaakt veel onheil in het leven van gelovigen. Mensen zijn zondig, kunnen niets doen, bereiken niets, zijn door en door zondig, verloren, somber en er is geen ontsnappen aan. De mens wordt verondersteld fundamenteel slecht te zijn! Het verschil met wat Paulus hier zegt is onmiskenbaar. Hij bekent dat er mensen zijn die van nature doen wat de wet eist. Dit is niet verenigbaar met een doctrine van de erfzonde. Ik kan me dan ook niet herinneren dat ik ooit een preek over Romeinen 2:14-16 heb gehoord. Wat daar staat past helemaal niet in het traditionele begrip.

Vandaag de dag kan het een bevrijding zijn om gewoon een goed mens te zijn zonder meteen met een religieuze knuppel te worden neergeslagen. Je hoeft alleen maar om je heen te kijken en te zien dat er veel goede mensen zijn die ook goed doen. Dit is onafhankelijk van religie, nationaliteit, leeftijd, geslacht of kerk. Het is niet zo dat alleen christenen tot de goeden behoren. Iedereen die goed doet en goed kan doen, is daardoor zeker niet foutloos. Differentiatie is hier nodig.

Paulus’ uitspraak moet in de context worden gezien. Zoals eerder opgemerkt, wil de apostel alle mensen voor één keer afschilderen als hopeloos overweldigd voor de aanwezigheid van God. Deze post is geen uitzondering. Er wordt hier niet gezegd dat mensen alle rechtvaardigheid kunnen vervullen. Daar gaat het niet om. Paulus wil duidelijk maken hoe dit van toepassing is op de volken die de wet niet hadden ontvangen. Zij zijn de wet op zichzelf.

Het geweten van een mens

Hoe rampzalig de doctrine van de erfzonde ook is, volgens Paulus is het uitgangspunt voor ieder mens gezond en nuchter. Waarom zeg je dat? Welnu, God heeft de mens begiftigd met vele nuttige vaardigheden. Hij noemt hier specifiek twee dingen die we in deze wereld als kompas kunnen gebruiken:

  • Ons geweten
  • Onze overwegingen.

Het is niet zo dat we zonder wet op een hopeloze odyssee zijn. Het is ook niet zo dat er zonder wet geen moraliteit zou zijn. Dit is niet het geval. De wetenschapper Frans de Waal heeft dit op indrukwekkende wijze aangetoond in zijn boek “De mens, de bonobo en de tien geboden: Morality is Older than Religion” (ISBN-13: 978-3608985047). Daar bewijst hij dat de bonobo apen een moraal hebben, hoewel ze tot geen enkele religie behoren.

Moraliteit is mogelijk zonder wet. Het zijn deze vermogens die we als mens hebben die ons handelen beïnvloeden. God oordeelt over ons naar onze werken, zoals het geval is bij elk oordeel dat in de Bijbel wordt genoemd. Het zijn onze overpeinzingen die richting en evaluatie geven aan ons handelen.

“Dezen zijn wet voor zichzelf, die het werk van de wet in hun hart geschreven laten zien, hun geweten dat met hen getuigt, en hun overwegingen die hen beschuldigen of zelfs onder elkaar verdedigen.”
Rom 2:15

De dag waarop God zal oordelen over de verborgen dingen van mensen

De apostel plaatst de vorige uitspraak nu in een heel specifieke context. Hij heeft een heldere kijk en een brede denkwijze die hij graag doorgeeft aan de Romeinen. Het oordeel over wat mensen doen is ons niet gegeven, maar het is ooit belangrijk voor God. Niet wij moeten oordelen (en bijvoorbeeld de natie-gelovige aansporen om de wet te gehoorzamen), maar God zal op een dag oordelen over “de verborgen dingen van de mensen”.

Dit gebeurt op een specifieke dag, die hier niet wordt gedefinieerd. De focus in de tekst ligt op God. Hij zal oordelen. Het gaat om Zijn oordeel, niet om mijn oordeel over anderen.

Bijzonder is nu de toevoeging van Paul. Hij schreef dat deze dag zal komen, maar de beoordeling is specifiek. God oordeelt …

“Volgens mijn evangelie, door Jezus Christus.”
Rom 2:16

Degenen die nog steeds het idee hebben dat God genadeloos met iedereen omgaat en dat we voortdurend bang voor Hem moeten zijn, leren hier met Paulus compleet nieuwe dingen. Wanneer God oordeelt, zal dat zijn “volgens mijn evangelie, door Jezus Christus”. Twee keer in de Brief aan de Romeinen noemt Paulus het “mijn evangelie” (Rom 2:16; Rom 16:25). Het is niet het evangelie van de 12 apostelen, maar het is een eigen evangelie, gekenmerkt door genade, dat tot ons komt door Jezus Christus. Een deel ervan gaat over geheimen die Paulus steeds opnieuw ontvangt (Rom 16:25-26). Er worden nieuwe dingen gecreëerd. Wanneer God oordeelt, wanneer Jezus Christus zelf op de troon van het oordeel zit, dan zal volgens dit Evangelie het oordeel plaatsvinden. Hij noemt het “mijn evangelie” en we moeten goed luisteren om dat te begrijpen.