De prehistorie

Twee hele hoofdstukken lang (1:18-3:20) spreekt Paulus over de “onrechtvaardigheid en ongerechtigheid van mensen”. We hebben de conclusie van deze toespraak al bereikt. In Romeinen 3 vat Paulus nogmaals samen waar het om gaat en waar zijn uitleg toe dient.

Het achtergrondverhaal: In Romeinen 1 sprak Paulus over de mensheid in het algemeen. Het betrof de “onrechtvaardigheid en ongerechtigheid van mensen” (Rom 1:18) zonder verder onderscheid. In Romeinen 2 wordt de apostel persoonlijker en zegt: “Daarom hebt u geen excuus, o mens …” (Rom 2:1), waarmee hij zich rechtstreeks richt tot elke individuele persoon die oordeelt. Uit het verdere verloop van het tweede hoofdstuk leren we dat Paulus dit richt tot zijn medemensen, de Joden, voor zover zij in deze kerk in Rome waren.

Zowel aan de Jood als aan de Griek

De apostel beweegt zich steeds in het spanningsveld tussen twee groepen in de kerk in Rome: De Joden, die God en Zijn Woord kenden, en de andere volken die Hem niet kenden. Beiden zien zichzelf geroepen in de gemeenschap. Ze geloven allemaal. Wanneer Paulus over deze groepen spreekt, kan hij aansluiten bij bestaand begrip. De uitdrukking “Eerst aan de Jood en dan aan de Griek” horen we verschillende keren in deze hoofdstukken:

“Het evangelie … een kracht van God tot redding van elke gelovige, zowel van de Jood als van de Griek.”
Rom 1:16-17

“Boosheid en toorn – benauwdheid en druk op ieders ziel die kwaad doet (zowel op de Jood als op de Griek).”
Rom 2:9

“Maar glorie en eer en vrede aan iedereen die werkt wat goed is (zowel aan de Jood als aan de Griek).”
Rom 2:10

Deze voorkeur van de Joden (deze eersten!) betreft zowel zegen als oordeel, zoals we zojuist hebben gelezen. In de kerk in Rome waren zowel Joden als niet-Joden aanwezig. De Joden waren bekend met de wet van God, maar de rest niet. Als Paulus het in hoofdstuk 2:1 heeft over een man “die oordeelt”, dan heeft hij het hier waarschijnlijk over de arrogantie van veel Joden in die tijd en vooral binnen de kerk. Dit zou bekend moeten zijn bij het Romeinse publiek. Hoewel dit niet duidelijk wordt uit het eerste vers, suggereren de volgende verzen het wel. In 2,17 staat er vervolgens onomwonden:

“Zie, je noemt jezelf een Jood, rustend op de Wet en roemend in God. Gij kent het testament en, onderricht door de Wet, onderzoekt gij het wezenlijke. Gij vertrouwt er ook op een leidsman der blinden te zijn, een licht voor hen die in de duisternis zijn, een opvoeder der onbezonnenen, een leraar der babes, omdat gij de vorm van kennis en waarheid in de wet hebt.”
Rom 2:17-20 KNT

Het tweede hoofdstuk van de Brief aan de Romeinen is gericht aan de Joden. Deze hebben geen privileges in de gemeente van Jezus Christus op basis van besnijdenis (als een uiterlijk kenmerk van het verbond met God). Paulus sluit het hoofdstuk af met de opmerking:

“Want hij is geen Jood die zichtbaar is, noch is die besnijdenis die zichtbaar is in het vlees; maar hij is een Jood die innerlijk is, in het verborgene; en de besnijdenis van het hart is in de geest, niet in de letter; aan wie zij lof, niet van mensen, maar van God.”
Rom 2:28-29 KNT

Zo heeft de apostel in hoofdstuk 1 de mensen zonder wet voorgesteld, en in hoofdstuk 2 de mensen met de wet van God. Pas als we deze verschillende doelgroepen duidelijk herkennen in de tekst, realiseren we ons de implicaties. Paulus’ punt is om religieuze afkomst of affiliatie als irrelevant voor rechtvaardigheid te presenteren. De apostel rekent af met alle zelfingenomenheid en uiterlijke religiositeit. Rechtvaardigheid heeft iets te maken met wat we van binnen zijn en vervolgens zelf in praktijk brengen. Voor de Joden maakte hij duidelijk dat uiterlijke besnijdenis niet de essentie was, maar dat de essentie in het hart gebeurt (vgl. Fil. 3:3-10).

Terzijde moet worden opgemerkt dat deze verzen soms worden gebruikt om ten onrechte te concluderen dat christenen uit de andere volken Joden “in hart en nieren” zijn. Dit voedt dan het idee van een “geestelijk Israël”. Maar uit de context blijkt duidelijk dat Paulus zich richt tot “echte” Joden, en we kunnen het niet uit die context halen zonder de Schrift geweld aan te doen.

Het voorrecht van de Joden

Hoofdstuk 3 begint met een vraag: “Wat is nu het voorrecht van de Jood of wat is het voordeel van de besnijdenis”? Dit was precies wat opgehelderd moest worden na hoofdstuk 2, want daar kon men de indruk krijgen dat het “niets uitmaakte” en “zonder voordeel” was als men als Jood was opgevoed met het Woord van God. Dit is echter niet het geval. Paulus’ antwoord maakt de voordelen duidelijk:

“Veel, in alle opzichten. Want de woorden van God waren hun het eerst toevertrouwd.”
Rom 3:2 KNT

Laten we hier ook denken aan de woorden van Paulus aan Timoteüs:

“Maar u blijft in wat u geleerd hebt en wat u is toevertrouwd, wetende van wie u het geleerd hebt, en omdat u van kindsbeen af bekend bent met de gewijde Schriften, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof dat in Christus Jezus is.”
2Tim 3:14-15 KNT

Het Woord van God bevat beloften en het is ook een verslag van Gods handelen in het midden van Israël. Israël heeft dus altijd veel voordelen ervaren. In Romeinen 9 spreekt de apostel als volgt over de voorrechten van Israël:

“De Israëlieten … aan wie de staat van het zoonschap en de heerlijkheid, de verbonden en de wetgeving, de eredienst en de beloften toebehoren, aan wie de vaderen toebehoren, en van wie Christus naar het vlees is, die boven alles staat, God, gezegend tot in de eeuwen der eeuwen! Amen!”
Rom 9:4-5 KNT

Nu de voordelen zijn opgehelderd, vraagt de apostel of het ongeloof van sommige mensen de geloofwaardigheid van God in twijfel trekt? (Rom 3:3). Natuurlijk niet.

Menselijke gevolgtrekkingen

Het is eerder zo dat “onze ongerechtigheid Gods gerechtigheid accentueert” (Rom 3:5). Het ongeloof van sommigen of de ongerechtigheid van velen – zij laten des te meer zien dat Gods gerechtigheid heel anders is en Zijn genade speciaal nodig is. Dit idee is echter niet voor iedereen gemakkelijk te verteren. Paulus gaat in op deze volstrekt menselijke implicaties als hij vraagt wat we aan tafel moeten brengen:

“Is God onrechtvaardig als Hij Zijn toornig oordeel uitspreekt? (Volgens de mens zeg ik dit.) Moge dit niet worden afgeleid! Hoe zal God anders de wereld oordelen? Maar als de waarheid van God door mijn leugens heen stroomt voor Zijn verheerlijking, waar zal ik anders om geoordeeld worden als zondaar? En waarom zeggen we dan niet (zoals ons wordt verweten en zoals sommigen beweren dat we zeggen): Mogen wij kwaad doen opdat er goeds uit voortkomt? Het oordeel over hen is gerechtvaardigd.”
Rom 3:5-8

Paulus noemt hier de typische bezwaren van menselijke eigengerechtigheid. Nogmaals, God wordt niet in kennis gehouden (vgl. Rom 1:21). Maar als zelfs mijn fouten bijdragen aan Zijn verheerlijking – waarom word ik dan nog steeds veroordeeld? Of erger nog, moeten we niet zondigen en zo veel meer bijdragen aan Zijn verheerlijking? Daar wordt zelfingenomenheid in het absurde getrokken. Paulus zegt: “Het oordeel over hen is gerechtvaardigd”.

Menselijke eigengerechtigheid is altijd in strijd met Gods genade en Zijn gerechtigheid. 100% genade is een probleem voor iedereen die denkt in termen van “prestatie” en “beloning”. Genade kan niet verdiend worden. Er is geen ruimte voor zelfopoffering als het gaat om Gods rechtvaardigheid.

Menselijke zelfingenomenheid beproeft zichzelf soms ook met de volgende uitspraken. Lees ze kritisch en bespreek de betekenis en gevolgen:

  • Als God van me houdt zoals ik ben, hoef ik geen moeite te doen.
  • Ik heb me bekeerd. Ik heb de genade verdiend.
  • Ik geloof, daarom ben ik gered (op grond van mijn geloof).
  • Ik ben een christen, jij bent geen christen. Ik denk van wel, jij niet. (Vergelijken)

Allen zijn onder zonde

Paulus, als Jood, rijdt nu verder:

“Wat volgt hieruit? Lopen wij (= Joden) voor op anderen (= overige volkeren)? Absoluut niet! Want wij beschuldigden zowel Joden als Grieken eerder van allen onder de zonde te zijn.”
Rom 3,9

Hier is de samenvatting. Allen zijn onder de zonde. Ze missen allemaal het doel. Dit is niets nieuws, het staat al in het Oude Testament (Tenach). Paulus citeert nu een aantal schriftteksten uit de Tenach, waarmee hij zijn Joodse toehoorders uit de gemeente de basis uit de Schriften en profeten laat zien (“zoals geschreven staat” Rom 3:10):

“Er is niemand rechtvaardig, zelfs niet één! Er is niemand die verstand heeft! Er is niemand die God ernstig zoekt. Allen schuwen Hem en zijn tegelijkertijd nutteloos geworden. Er is niemand die goed doet, er is er niet één!”
Ps 14:1-3

“Als een open graf is haar keel!”
Ps 5,10

“Met hun tongen bedriegen zij; onder hun lippen is addergif, wiens mond vol is van vloeken en bitterheid.”
Ps 140,4

“Behendig zijn hun voeten om bloed te vergieten.”
Spr 1:16

“Verwoesting en ellende zijn op hun wegen en de weg van de vrede kennen zij niet.”
Jes. 59:7-8

“Er is geen vrees voor God voor hun ogen.”
Ps 36,2

In Romeinen 3:10-18 lezen we uitspraken over “dwazen”, “goddelozen”, “leugenaars”, “afgodendienaars”, “mensen van bloed en bedrog”, “zondaars”, “onrechtvaardigen”. Hoewel je zou kunnen denken dat dit werd gezegd over de niet-joodse naties. Maar Paulus benadrukt dat “alles wat de wet zegt, spreekt tot hen die onder de wet zijn, zodat ieders mond wordt gestopt en de hele wereld onder het rechtvaardige besluit van God komt” (Rom 3:19).

In Gods ogen is er geen privilege door afstamming. Dat hadden we al gezien. Zelfs als men de Torah heeft en de wetten volgt, is dat geen voordeel, want eigen inspanning kan Gods gerechtigheid niet bewerkstelligen.

“Want uit werken der wet zal geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden. Want door de wet komt alleen de kennis van de zonde.”
Rom 3:20

Niemand kan in zijn eentje de gerechtigheid van God bereiken. Het echte verschil tussen Schepper en schepping, tussen God en mens, is zonde (het doel missen) en dood. Om hen te ontmoeten zijn heel andere mogelijkheden nodig dan wij hebben. We staan met lege handen. We kunnen het niet alleen.

Wie dit herkent, ziet ook dat we een echt goed nieuws, een evangelie, nodig hebben. In het eerste hoofdstuk vermeldde de apostel dat Gods gerechtigheid “geopenbaard is in het evangelie” (Rom 1:16-17). Hij heeft dit nog niet uitgelegd. Dit volgt nu.