Het begin van de Brief aan de Romeinen kan snel worden gelezen. Sommige dingen kunnen tijdens het proces over het hoofd worden gezien. Paulus beschrijft in een paar verzen wat voor hem belangrijk is in deze brief. Het goede nieuws van God gaat over zijn Zoon.

Eerst en vooral is er het goede nieuws van God, het “Evangelie van God”, dat hij als volgt beschrijft:

“Het evangelie van God … over zijn Zoon … Jezus Christus, onze Heer.”
Rom 1:1-4

Het goede nieuws van God gaat over zijn Zoon. Het evangelie gaat niet over dogma’s, het gaat niet over de kerk, het gaat niet over ethiek of sociale rechtvaardigheid. Dit kan allemaal belangrijk zijn, maar het is niet de eerste prioriteit. God spreekt in de eerste plaats over Zijn Zoon. Eén persoon staat in het midden.

Om precies te zijn gaat het over zijn zoon, want de zoon staat voor een speciale taak. In de Zoon wordt herkenbaar wat de Vader bedoelt. Het is een evangelie, een goed nieuws. Het Evangelie is daarom geen lijst met eisen of verwachtingen van ons. Wij hoeven niet iets te vervullen, maar God zelf heeft iets gedaan. Dat is waar het Evangelie over gaat.

God werkt door Zijn Zoon. De zoon heeft de visie van de vader gedeeld. De zoon voerde de wil van de vader uit. Door Zijn Zoon bouwt God Zijn huis.

God is er voor ons. Dit is waar het Evangelie over spreekt. Als Paulus naar buiten gaat, doet hij dat met heel goed nieuws. Hij heeft goede dingen te zeggen! De apostel noemt het “het evangelie van de genade van God” in Handelingen 20:24.

Luther en Erasmus

De Bijbel vertelt over goed nieuws uit Gods genade. De achtergrond hiervoor is de menselijke ervaring. Dit is de grond van de boodschap, want Gods woord spreekt vanuit God in onze wereld en ervaring. Het gaat nooit alleen om gedachten en ideeën, maar om oplossingen voor de wereld waarin we leven. De verkondiging van Gods genade is een impuls. Wat kan zo’n impuls in ons losmaken? En hoe werkt dat? De meningen hierover lopen sterk uiteen. Paulus erkent zelf dat het God is die uiteindelijk in ons wil en werkt (Fil 2:13). God staat boven alles.

Geloof is geen prestatie die ik moet leveren. Alles komt van God. Deze radicaliteit maakt deel uit van het evangelie. Het wordt echter vaak afgezwakt. Al in Luthers tijd waren er brandende vragen over hoe Gods genade werkt. Het ging over vragen als: Wat kan ik zelf bijdragen aan het geloof? Is het nodig dat de mens de genade van God bevestigt? En als dat zo zou zijn, is alles dan echt alleen van God? Tot op de dag van vandaag worden deze vragen soms op de ene en soms op de andere manier beantwoord. Voor ons begrip van de Brief aan de Romeinen kan het nuttig zijn als we deze vragen bewust in ons opnemen.

Als gevolg van zijn inzichten en ervaringen sprak Luther over “sola gratia” (Latijn: alleen genade). Dit is een van de pijlers van de Reformatie. Voor hem betekent dit: alles is van God, alles is een geschenk. Zijn tijdgenoot Erasmus van Rotterdam schreef een argument tegen deze stelling met de titel “De libero arbitrio” (Latijn: Over de vrije wil. 1524). Erasmus nam het standpunt in dat de mens een keuze heeft, en voor God zowel een keuze kan maken als die keuze moet maken. Hij was dus meer in lijn met het standpunt van de katholieke kerk, die een taak en samenwerking zag in Gods verlossingswerk voor de mens. Voor Luther was dat geen optie. Hij realiseerde zich dat dit standpunt niet werkt. Door zijn eigen inspanningen kon hij niet rechtvaardig worden voor God.

In zijn zoektocht naar een barmhartige God putte Luther alles uit wat in zijn eentje mogelijk was. Hij was hier niet succesvol in. Pas toen hij de Brief aan de Romeinen las, ervoer hij een radicale en bevrijdende verandering. In de Brief aan de Romeinen vond hij een genadige God. Dit besef en een vernieuwing in het denken was de aanleiding voor de Reformatie.

Luther schreef toen zijn eigen pamflet met de titel “De servo arbitrio” (Latijn: Van de onvrije/onderworpen wil). Luther nam het standpunt in dat God soeverein handelt en niet afhankelijk is van de medewerking van de mens. Integendeel, het zou ronduit aanmatigend zijn als de mens nog iets zou moeten bijdragen aan een almachtige God. Voor de Reformator ging het in de eerste plaats om de beperkte mogelijkheden die we als mensen hebben en dat we alleen van God afhankelijk zijn. Daarin vond hij vertrouwen.

Het is gemakkelijk om uit deze twee posities op te maken dat bijvoorbeeld een doctrine van hemel en hel meer in de lijn van Erasmus ligt, voor wie de mens uiteindelijk verantwoordelijk is en beslist over hemel of hel. Dergelijke leerstellingen zijn in directe tegenspraak met de genade van God zoals Luther die begreep op basis van de Brief aan de Romeinen. Hier kunnen we ook persoonlijke vragen stellen. Bijvoorbeeld: Hoe verhoudt God zich tot mij? Wat is het goede nieuws van Gods genade? Is hij een veeleisende God die ik tevreden moet stellen of een genereuze God die mij door Christus liefde en genade schenkt? Het gaat over fundamentele vragen die een blijvende impact kunnen hebben op onze relatie met God, het leven en het geloof.

Juist vanwege deze vragen is de Brief aan de Romeinen van groot belang. Paulus beweegt zich vaak tussen de tegenstrijdige prioriteiten van menselijke fouten en goddelijke aanmoediging. Waarom gaat dit “Evangelie van God” over?

Eerder beloofd

“Het evangelie van God (dat Hij van tevoren door zijn profeten in heilige geschriften heeft beloofd)”.
Rom 1,2

Het evangelie van God, zo lezen we hier, was “van tevoren beloofd” (Gr. proepangello). De apostel denkt hier aan het Oude Testament (Tenach). Daarna verwijzen de genoemde profeten en heilige geschriften. Gerechtigheid door geloof werd daar bijvoorbeeld beloofd – en wordt nu door Paulus hier in de brief aan de Romeinen verkondigd. Paulus gaat in op het Oude Testament, maar niet op het gedeelte voor Israël. Daarom spreekt Paulus niet over het koninkrijk van de hemel of het messiaanse koninkrijk. Daarom is er bij Paulus geen sprake van besnijdenis en offers, die nog wel werden gevolgd door de Twaalf Apostelen. Het lijkt daarom gerechtvaardigd dat Paulus op verschillende plaatsen over “zijn evangelie” spreekt (Rom 2:16, Rom 16:25).

Terwijl de Twaalf Apostelen hun verwachting vestigden op “het koninkrijk voor Israël” (Handelingen 1:6, Handelingen 2:36), opent Paulus de deur voor de “volken”, de niet-Israëlitische volken (Rom 1:5). Zowel de Twaalf Apostelen als Paulus verwijzen naar de beloften uit het Oude Testament – Paulus neemt echter andere omstandigheden op zich zodat hij zich tot de naties kan richten. De apostel bespreekt de verschillen in detail in de Brief aan de Romeinen (hoofdstukken 3-4, 9-11).

De Zoon van God

“Over Zijn Zoon”
Rom 1,3

Gods goede nieuws betreft zijn Zoon. Het woord voor zoon heeft een heel sterke betekenis in de Hebreeuwse taal van het Oude Testament. Het gaat om veel meer dan alleen afkomst.

De zoon

Het Hebreeuwse woord bestaat uit twee letters BN (hb. ben, zoals in Ben Hur – de zoon van Hur). De letter B was oorspronkelijk een pictogram voor een tent. De letter N was oorspronkelijk een pictogram voor een ontkiemend zaadje. Dit zaad zorgt voor continuïteit omdat het een nieuwe generatie betekent. Samen betekenen de letters BN zoiets als “de voortzetting/voortzetting van het huis”. Het woord voor zoon is ook verwant aan het Hebreeuwse woord voor gebouw (hb. banah). Een tent moet voortdurend worden vernieuwd. Het woord bouwen drukt dit perfect uit. Maar het huis is ook de familie. De zoon is degene door wie het huis (gezin) wordt gebouwd.

Laten we daarom luisteren naar wat God over Zijn Zoon zegt:

“Jij bent mijn zoon, vandaag heb ik je verwekt”.
Ps 2:8 (vgl. Handelingen 13:33, Heb 1:5, Heb 5:5).

“En toen Jezus gedoopt was, kwam Hij terstond uit het water omhoog, en zie, de hemelen werden Hem geopend, en Hij zag de Geest Gods nederdalen als een duif, en op Hem komen. En zie, er kwam een stem uit de hemel, zeggende: Dit is mijn geliefde Zoon, in wie Ik een welbehagen heb.”
Mt 3:16-17 (vgl. Mc 1:11, Lc 3:22)

“Terwijl Hij nog sprak, zie, een lichte wolk overschaduwde hen, en zie, een stem kwam uit de wolk, zeggende: Dit is mijn geliefde Zoon, in wie Ik een welbehagen heb. Hoor Hem!”
Mt 17,5 (vgl. Mc 9,7, Lc 9,35, 2Pet 1,17)

Als we over de Zoon van God spreken, spreken we over Hem die het huis van de Vader bouwt. En de Vader heeft alles in Zijn hand gegeven:

“De Vader houdt van de Zoon en heeft alles in zijn hand gegeven.”
Johannes 3:35

“Want de Vader heeft de Zoon lief en laat Hem alles zien wat Hijzelf doet; en Hij zal Hem grotere werken tonen dan deze, opdat gij u verwondert.”
Johannes 5:20

“Mij zijn alle dingen van mijn Vader overgeleverd; en niemand kent de Zoon dan de Vader, noch kent iemand de Vader dan de Zoon en wie de Zoon wil openbaren.”
Mt 11,27

“Jezus – wetend dat de Vader alle dingen in zijn handen had gegeven en dat hij uit God was voortgekomen en naar God ging.”
Joh 13:3 (vgl. Joh 16:15)

God, de Vader, heeft alles in de hand van Zijn Zoon gegeven om alles te winnen. Dit is de kern van het Evangelie van God over Zijn Zoon.

De Zoon vervult wat de Vader Hem heeft gegeven: Dit is de weg van gehoorzaamheid en het kruis, die vervolgens door Zijn Vader wordt bevestigd met opstanding en gerechtigheid (Rom 4:25). Laten we ook de kennis van Petrus vergelijken (Mt 16:16) en hoe Paulus kort na zijn roeping begon te prediken (Hand 9:20, Gal 1:16).

De wetenschap dat Jezus de Zoon van God is omarmt de zekerheid dat het Jezus is door wie God Zijn plan volbrengt. Hij is de Zoon over wie het Evangelie van God spreekt. Door Hem wordt het huis van God gebouwd en wordt Zijn Vader verheerlijkt.