Ik zeg nu: God verstoot Zijn volk toch niet?
Paulus in Romeinen 11:1

Israël is altijd een struikelblok geweest voor theologen. Dit is niet nieuw. Al in bijbelse tijden waren er veel vragen over Israël. Paulus opent Romeinen 11 met de vraag: “God werpt Zijn volk toch niet weg?” (Rom 11:1). Daarmee werpt hij in zijn eigen tijd een vraag op die uit het laatste hoofdstuk had kunnen voortkomen. De apostel probeert niet alleen zijn eigen uitleg en zorgen over te brengen, maar wil ook in de huid kruipen van zijn toehoorders en zo mogelijk anticiperen op hun vragen. Dat is wat hier gebeurt.

De hoofdstukken 9-11 in de Brief aan de Romeinen gaan over Israël. Dit was een belangrijke kwestie in die tijd, vooral voor de Joden in de gemeenschap. Ze hadden een lange geschiedenis als “Gods volk” en waren goed bekend met de beloften voor Israël en de messiaanse taak voor Israël zoals de profeten daarover hadden gesproken. Als je het Nieuwe Testament wilt begrijpen, moet je deze ideeën kennen – want ze waren in die tijd voor de Joden.

Dan verschijnt Jezus, als de beloofde Messias. Hij wordt echter geëxecuteerd door de Romeinen, op aandringen van de Joodse religieuze leiders. Na drie dagen stond Jezus op uit de dood, verscheen aan zijn discipelen die hem vroegen: “Heer, herstelt u in deze tijd het koninkrijk voor Israël?(Handelingen 1:6). Dit was dus waar Jezus en zijn discipelen al jaren over spraken. Begon Jezus zijn verkondiging niet met “Keer je om, want het koninkrijk van de hemel is nabij”? Dit was het koninkrijk waarover de profeten hadden gesproken.

Vandaag de dag denken mensen vaak dat het hele Nieuwe Testament alleen over de kerk van vandaag gaat. Dit is echter aantoonbaar niet het geval. Israël is een belangrijk thema, net als het beloofde koninkrijk voor Israël, dat Matteüs het “koninkrijk van de hemel” noemt. Jezus en de 12 apostelen hielden zich bezig met Israël en met dit beloofde koninkrijk voor Israël. Daarom werd Jezus na de opstanding gevraagd of het koninkrijk nu aan Israël zou worden teruggegeven. Een kerk van alle volken, zoals we die vandaag de dag kennen, was in die tijd nog geen onderwerp in het Nieuwe Testament. Dit komt later in Handelingen, wanneer Paulus, als apostel voor de volken (Rom 11:13) het toneel betreedt. Tot die tijd zijn gelovigen uit de volken slechts gasten van de verbondsbelofte (vgl. de opheffing van deze status in een late brief van Paulus, Ef 2:11-18).

Je zou de tijd van de Handelingen van de Apostelen kunnen beschrijven als een overgangsperiode. In het begin gaat het nog steeds over de 12 apostelen en het koninkrijk voor Israël (Handelingen 1:6). Aan het einde van Handelingen gaat Paulus naar de volken (Handelingen 28:28). Daartussen ligt een ontwikkeling en een tijd met veel vragen. De Brief aan de Romeinen is geschreven in deze overgangsperiode en gaat in op vragen over de positie van Israël.

Israëls verwachting van een koninkrijk werd in Jezus’ tijd niet vervuld. Jezus zelf laat de realisatie over aan zijn God en Vader (Handelingen 1:7). Op deze manier wordt de belofte als het ware uitgesteld. Het vindt niet vandaag plaats, maar later.

Wanneer Paul het podium betreedt, is hij de 13e apostel. Hij is niet één van de 12. Dat is een verklaring van grote betekenis. De 12 apostelen vervullen een andere taak dan Paulus. Voorbeelden: De 12 apostelen zullen in de toekomst oordelen over de 12 stammen van Israël (Mt 19:28). Paul hoort daar niet thuis. Op dezelfde manier geldt voor het hemelse Jeruzalem: “De muur van de stad had 12 fundamenten en daarop stonden de 12 namen van de 12 apostelen van het Lam” (Openb. 21:14). Paul is er ook niet.

Op basis van het tekstuele getuigenis kun je dus niet beweren dat het Nieuwe Testament en alle apostelen altijd over hetzelfde spreken. Dit is aantoonbaar niet het geval. Aan de ene kant zijn er de Twaalf Apostelen en aan de andere kant is er Paulus. Dat heeft betekenis. We doen er goed aan om de opdrachten en taken die in elke casus worden genoemd in hun eigen context te interpreteren en niet af te leiden uit ons begrip. Hierdoor krijgen we meer duidelijkheid over de tekst. We komen dichter bij de Bijbel.

Het belangrijkste verschil van Paulus ligt in zijn taak aan de naties. Petrus moest met verschillende visioenen overgehaald worden om Cornelius te benaderen, ook al was hij een proseliet (Handelingen 10). Dit was geen “niet-Jood”, maar iemand die heel dicht bij het Joodse volk en de Joodse verwachting stond, zoals we uit de tekst kunnen opmaken. Cornelius was wat men noemt een “proseliet uit de poort” (iemand die geneigd was tot het volk en de religie, maar niet besneden). Petrus had grote moeite met het feit dat Cornelius geen Jood was. Maar Cornelius was geen “zuivere heiden”. Voor Peter was dit echter een enorme hindernis. Vandaar de visioenen die hem in contact brachten met Cornelius. Geen van de 12 apostelen reikte rechtstreeks uit naar de naties op dezelfde manier als Paulus (dit wordt niet veranderd door de zogenaamde “Grote Opdracht”, die tot op de dag van vandaag niet is uitgevoerd: “Zending of Evangelisatie? De Grote Commissie onderzocht”).

Terug naar Paul. Paul stapt het podium op. Hij ontvangt “zijn evangelie” rechtstreeks door openbaring van Jezus Christus (Gal 1:11-12, vgl. Rom 16:25-26). Zijn Evangelie en zijn publiek zijn anders dan waar de profeten ooit over spraken. Er is iets compleet nieuws voor de naties. Hoewel de profeten ook een verlossing voor alle volken voor ogen hadden, was dit via de bemiddelende rol van Israël, dat een “koninklijk priesterschap” moest vervullen (voor de andere volken). Petrus, als een van de Twaalf en met een opdracht voor Israël (Gal 2:7-9), sprak als volgt over deze verwachting voor Israël:

“Maar u bent een uitverkoren geslacht, een ‘koninklijk priesterschap’, een ‘heilige natie’, een volk voor zijn toe-eigening, opdat u de deugden verkondigt van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaarlijke licht, die eens een ‘niet-volk’ waren (Hos 1:9) maar nu Gods volk zijn (Hos 2:23), die eens geen barmhartigheid hadden verkregen, maar nu barmhartigheid verkrijgen.”
1Pet 2:9-10

Naar deze brief en deze tekst wordt vaak verwezen naar de kerk van vandaag. Petrus spreekt echter tot de “uitverkoren emigranten in de verstrooiing” (1Pet 1:1). Dit is de Joodse diaspora. Hij doet hetzelfde als Jakobus (Jakobus 1:1). Hun evangelie was expliciet het “evangelie van de besnijdenis” (Gal 2:7-9). Als we zulke duidelijke aanwijzingen uit de tekst invoegen en deze dingen lezen met de aanwijzingen uit de context, krijgen sommige Bijbelteksten een andere betekenis dan de traditionele. De winst is dat je dichter bij de Schrift staat.

Als we deze verschillen erkennen, kunnen we ook beter begrijpen waarom de tijd van Handelingen een overgangstijd was. Het was ook een tijd van zelfontdekking. Aan de ene kant geldt dit voor de kerk in Jeruzalem met de 12 apostelen, die allemaal in verwachting bleven van Israëls koninkrijk (vgl. Petrus in Handelingen 2:36). Aan de andere kant geldt dit ook voor de kerken, waarin Paulus een plaats gaf aan vele volken die onbesneden en zonder wet waren. Dat was ongehoord en nieuw. Geen wonder dat er veel vragen over waren.

Paulus heeft dus eerst de kern van het evangelie voor de kerk van alle volken uiteengezet in de brief aan de Romeinen (hoofdstuk 1-8). Dit was echter een uitdaging voor de Joodse gelovigen binnen de gemeenschap. Wat is er met Israël gebeurd? Wat gebeurde er daarna voor Israël? Heeft God zijn volk afgewezen? Dat is de vraag waarom het hier gebeurt (hoofdstukken 9-11).

Paulus neemt de moeite om de nieuwe situatie voor Israël in drie hoofdstukken te beschrijven. Hij legt uit wat er gebeurt met de verwachting van de hele natie Israël en hoe gelovigen in de kerk hun positie kunnen zien.

“Zo heb ik het nog nooit horen zeggen!”

Deze interpretatie komt voort uit een dispensationalistische benadering. Het probeert informatie uit de tekst te gebruiken voor een beter begrip, in het besef dat niet alles tegelijkertijd geldig is, maar dat verschillen in de tekst gerechtvaardigd zijn en betekenis hebben. Deze benadering probeert de tekst eerst in zijn eigen context te interpreteren , om er pas in een tweede stap van te leren. Hieronder meer diepgaande bijdragen.

Een dispensationalistische visie erkent dat, hoewel alles “voor” ons geschreven is om van te leren, het niet allemaal “over ons” spreekt. Wat niet rechtstreeks aan ons geschreven is, speelt zich af in een andere context, mogelijk met andere regels, andere doelgroepen en andere verwachtingen. We kunnen niet alles in de Bijbel blindelings bij elkaar gooien zonder de tekst geweld aan te doen.

Alles is voor ons, maar niet alles spreekt over ons.

Waarvoor is dit belangrijk? Het gaat erom te begrijpen wat direct voor ons bedoeld is. Voorbeelden: Jezus genas mensen, waarom geneest hij mij niet? Dispensationalisme kan zo’n vraag beantwoorden en een context zien in Bijbelverzen. Dit kan gebruikt worden om te laten zien waarom deze bijbelpassages wel/niet over de kerk van vandaag spreken. We kunnen ook zien waarom Jezus mensen genas en waarom niet alle mensen genezen werden.

Andere trefwoorden met betekenis: voedselgeboden, besnijdenis, genezing, redding, koninkrijk, zegen en nog veel meer. Ze worden allemaal in de Bijbel gebruikt, maar de context en de doelgroep veranderen en daarmee ook de reikwijdte van de uitspraken. Dit heeft directe gevolgen voor het zelfverstaan voor vandaag.

In deze bijdrage werd bijvoorbeeld een ontwikkeling in het Nieuwe Testament geschetst. Naar mijn mening is deze ontwikkeling zichtbaar in de tekst en als gevolg daarvan kun je op een meer gedifferentieerde manier denken over het Nieuwe Testament en over wat geloof betekent.