Het gedeelte van de Brief aan de Romeinen waarin deze bijdrage staat, gaat over Israël en de volken. De focus ligt op Gods handelen met mensen, niet op de positie of waarde van het individu. Deze focus staat haaks op de hedendaagse gevoeligheden, waarin het individu sterk wordt benadrukt. Veel overtuigingen zijn tegenwoordig geïndividualiseerd. Dat was niet altijd het geval.

De huidige passage in Romeinen is niet moeilijk, maar alleen als we de context kennen. Daarom bestaat dit artikel uit twee delen:

  1. Algemene inleiding tot Israël en naties
  2. De uitspraken van Paulus over de kerk (Romeinen 9:22-33).

1 Algemene inleiding

De geïndividualiseerde wereld

We leven in een geïndividualiseerde tijd waarin de individuele persoon een ongelooflijk hoge waarde heeft. Dat was (en is) niet altijd overal het geval. Daar zit veel goeds in, maar niet alleen dat. Onze wereld van vandaag wordt gekenmerkt door een sterk individualisme. Natuurlijk heeft dit ook invloed gehad op religieuze ervaringen en overtuigingen. Het idee dat “je moet geloven of God kan je niet redden” is wijdverspreid ongeloof in Gods werk. Dit “ongeloof van gelovigen” is gebaseerd op een overwaardering van het individu en leidt vaak tot een twijfelachtige eigengerechtigheid.

De Schrift spreekt vaak niet over individuen maar over groepen. Wat geldt voor de groep en wat voorzien is voor de groep, geldt ook voor jou. Abram werd gekozen als de eerste mens, niet voor zichzelf, maar als een kanaal van zegen van God om alle mensen te bereiken. Dit gaat jou en mij en alle andere mensen aan. Geloof of religieuze overtuiging werden niet genoemd in deze belofte. Waarom het met Abram ging was de zegen van God om iedereen te bereiken. Verkiezingen zijn altijd met een specifiek doel voor ogen. De tweede uitverkorene was het volk Israël, met een vergelijkbare missie. De derde uitverkorene is de kerk van vandaag, met een nieuwe taak, als aanvulling op de taak van Israël.

De eerste uitverkorene: Abraham

Abram, de latere Abraham, was de eerste uitverkorene. Abram krijgt een missie en een belofte.

“En Jahweh zeide tot Abram: Trek weg uit uw land, en uit uw verwanten, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. En Ik zal u tot een groot volk maken, en Ik zal u zegenen, en Ik zal uw naam groot maken; en gij zult tot een zegen zijn. En Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten der aarde gezegend worden!”
Gen 12:1-3 (Gen 13:6; Gen 15:1-6, e.a.)

Als Abram een belofte van God krijgt, gaat die niet over Abram (de latere Abraham), maar over alle mensen in de wereld. Het doel van God is niet de redding van Abram, zoals men dat vandaag de dag zou beschouwen. Wat daar gebeurt is anders. Abram wordt afgeschilderd als een kanaal van zegen. Maar door Abram zouden alle mensen gezegend worden. Daar was Gods belofte voor de toekomst, waarin Gods zegen via Abram over de hele wereld zou worden verspreid.

Terzijde: “redding door geloof” is geen thema in dit verhaal. Het gaat niet over Abram alleen, maar over Abram inclusief zijn nakomelingen en met een impact op de hele wereld. In deze roeping van God werd ook het vooruitzicht van God bewaard. Niets minder dan de hele wereld was het doel.

De tweede uitverkorene: het volk Israël

Dan komt Gods actie met Israël. Israël werd door God uit alle volken gekozen, niet omdat ze zo belangrijk, groot en machtig waren, maar juist omdat ze geen voordelen hadden:

“Want gij zijt een heilig volk voor Jahwe, uw God; Jahwe, uw God, heeft u uitverkoren tot zijn eigen volk, uit alle volken, die op de aarde zijn. Niet omdat gij meer zijt dan alle volken, heeft Yahweh u genaderd en u uitverkoren; want gij zijt de minste van alle volken; maar vanwege Yahweh’s liefde jegens u, en omdat Hij de eed gestand heeft gedaan, die Hij uw vaderen gezworen heeft, heeft Yahweh u met een sterke hand voortgebracht, en u verlost uit het huis der slavernij, uit de hand van Farao, de koning van Egypte.”
Deut 7:6-8

Terwijl God op één manier met Israël wandelde, was dat met de bedoeling om op een dag de rest van de volken via Israël te bereiken:

“En het zal geschieden in de laatste dagen, dat de berg van het huis van Yahweh gevestigd zal worden in de top der bergen, en verheven zal worden boven de heuvelen; en alle volken zullen tot die berg stromen. En vele volken zullen gaan en zeggen: Komt, en laat ons opgaan naar de berg van Yahweh, naar het huis van de God van Jakob. En Hij zal ons Zijn wegen leren, en wij zullen Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van Yahweh uit Jeruzalem; en Hij zal rechtspreken tussen de volken, en over vele volken rechtspreken. En zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegmessen, en hun speren tot snoeimessen; natie zal geen zwaard meer opheffen tegen natie, en zij zullen geen oorlog meer leren.”
Jesaja 2:2-4

Dit was echter nog steeds niet concreet. Het was een messiaanse belofte.

De derde uitverkorene: de gemeente van vandaag

Tot aan de kerk van vandaag was God “bezig met Israël”. Daar lagen de beloften en via Israël zouden deze vorm en toekomst krijgen. Het grootste deel van de Bijbel gaat over Israël en Israëls verwachting. Alleen in deze verwachting waren de andere naties opgelost. De focus lag op Israël omdat de belofte deel moest uitmaken van Israëls roeping en werk. De andere naties kregen nauwelijks aandacht. We vinden dit bevestigd als een begrip in het Nieuwe Testament.

“De God die de hemelen, de aarde en de zee heeft geschapen en alles wat zich daarin bevindt. Hij liet alle volken hun eigen gang gaan in vorige geslachten, hoewel Hij Zichzelf niet onbetuigd liet, goed werkend, regen gevend uit de hemel en vruchtbare seizoenen, en onze harten verfrissend met voedsel en blijdschap.”
Handelingen 14:15-17

Het cruciale punt hier is dat de volken niet van Gods zegen moesten worden uitgesloten, maar dat zij deze zegen moesten ontvangen via Israël, het volk dat Abraham als zijn voorouder had. Het is een serie met beloftes via een bepaald pad.

Wat konden gelovigen uit de naties doen als ze zelf niet in beeld waren? Ze konden zich tot Israël wenden en zich als proselieten bij het volk voegen. Hier waren regels voor en we vinden overeenkomstige voorbeelden in zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Een situatie zoals vandaag, waarin nationale gelovigen God kunnen benaderen zonder de bemiddeling van Israël en de tempeldienst, zonder besnijdenis en het houden van de geboden, was in die tijd over het algemeen ondenkbaar – uitzonderingen hier en daar daar daar daargelaten.

Er is dus iets veranderd. Wanneer was dat? Paulus behandelt deze vragen hier in de Brief aan de Romeinen. Hoofdstukken 9-11 gaan over Israël en de volken, niet over persoonlijke verlossing. Het gaat om het grotere geheel. Het gaat over de beloften van God voor Israël en wat er anders is geworden voor de kerk van vandaag. Want Jezus zag Zijn missie ook als exclusief voor de verloren schapen van het huis van Israël (Mt 15,24; Rom 15,8). De Evangeliën spreken niet over een nieuwe situatie, maar over het begin van de vervulling van oude beloften. Dus wanneer wordt het nieuw? Niet aan het begin van het Nieuwe Testament, maar later in het Nieuwe Testament.

De kerk van vandaag is niet Israël of de voortzetting van Israël. Ze wordt ook niet opgenomen in de familie van God door de bemiddeling van Israël, in de stijl die de profeten voorzien. Desalniettemin is de kerk van vandaag een “geroepen” groep mensen. Het woord kerk (ekklesia) betekent “geroepenen”. Paulus schrijft als volgt over de huidige kerk uit alle volken:

“Maar nu, in Christus Jezus,
zijn jullie die ooit ver weg waren [die Nationengläubige],
naasten worden door het bloed van Christus.
Want Hij is onze* vrede, die de twee*
één gemaakt en de middelste wand van de omheining
(de vijandschap in Zijn vlees) is afgebroken
(door de wet van geboden in decreten op te heffen),
rond de twee*
om in Zichzelf een nieuwe mensheid te scheppen
(door vrede te sluiten) en de twee*
in één lichaam, om met God verzoend te worden door het kruis:
en doodt zo vijandschap in hem.
Met Zijn komst verkondigt Hij het Evangelie:
Vrede voor jullie die ver weg zijn en vrede voor jullie die dichtbij zijn,
omdat we allebei*
hebben toegang tot de Vader door Hem in één Geest.”

Ef 2:13-18

*Joden en niet-Joden, gelovigen uit Israël en de naties.

Het doel van de kerk van vandaag is een nieuwe mensheid. Dat is nieuw. Het is een andere kijk dan wat we uit de Tenach kunnen afleiden. In deze nieuwe mensheid komen gelovigen uit Israël en de naties samen in de Geest (!) en in Christus (!). Dit kenmerkt het lichaam van Christus, waar alleen de apostel Paulus over spreekt. Hij is ook de enige “apostel voor de volken” (Rom 11:13).

De kerk van vandaag heeft als uitverkorene ook een taak. Paulus beschrijft deze als volgt:

“Hij maakt ons* samen levend in Christus (in genade ben je gered), Hij richt ons samen op* en zet ons samen neer* te midden van de bovenhemelse in Christus Jezus. om in de komende eonen de alles overtreffende De rijkdom van zijn genade in goedheid jegens ons in Christus Jezus om tentoon te stellen.”
Ef 2:5-7

*Joden en niet-Joden, gelovigen uit Israël en de naties.

De taak van de kerk van vandaag heeft – net als bij Israël – nog steeds een toekomstcomponent. We moeten genade tonen zoals we die in Christus Jezus hebben ervaren. Waar moet dit gebeuren? “Te midden van de bovenhemelse,” schrijft de apostel. Hieruit kunnen we afleiden:

  • Actiegebied van Israël volgens de belofte: Aarde
  • Werkgebied van de kerk van vandaag volgens de belofte: de hemel (w. “boven de hemel”)

Samen lijkt dit allesomvattend. Israël en de naties moeten complementair begrepen worden. In de tijd van het Nieuwe Testament was dit echter verbijsterend nieuw. Paulus openbaarde “geheimenissen” (Rom 16:25-27; Ef 3:1-12; Gal 1:11-12). Petrus vond sommige dingen daarin “moeilijk te begrijpen” (2Pet 3:15-16), wat niet verrassend is.

De soevereiniteit van God

Gods soevereiniteit is duidelijk in al zijn handelingen met Israël en de naties. Wanneer God handelt, lijkt het menselijke doen en willen erg nederig. Dit contrast wordt opzettelijk gebruikt. God staat boven alles. Dit is niet alleen willekeur, maar ook vertrouwen in God. Als God handelt, loopt het goed af. Er is troost in het feit dat God de leiding heeft en niet een mens. Dit is het vertrouwen in God van de personages in de Bijbel.

Paulus spreekt hierover in een grote context in Romeinen 9-11. Het doel van veel harde uitspraken is niet om te veroordelen, maar om het begrip in een grotere context te verduidelijken. Dit wordt vooral duidelijk in de volgende verzen van Romeinen 9:22 e.v..

2 Paulus' uitspraken over de kerk

Wanneer alles anders wordt

Gods doel kwam overeen met uitverkiezing (Rom 9:11). Hij ontfermt zich over wie Hij wil en verhardt wie Hij wil (Rom 9:18). Heeft de pottenbakker niet de macht over de klei om uit dezelfde klei het ene vat tot eer en het andere tot oneer te maken (Rom 9:19-21)?

We zitten hier midden in een betoog van de apostel. We moeten verzen niet uit deze context rukken, anders doen we geweld aan het doel van deze opmerkingen. Het gaat alleen stap voor stap verder. Paulus wil niemand veroordelen en God ook niet. Maar de soevereiniteit van God gaat boven alles. Dit creëert ruimte voor die groepen en mensen die tot nu toe niet “de beste kaarten” hebben gehad. Soevereiniteit dus, waarmee God ook een nieuwe groep in de binnenste cirkel kon opnemen.

“Maar hoe, als God
(bereid om Zijn toorn te tonen en bekend te maken waartoe Hij in staat is)
draagt met veel geduld de vaten des toorns (Rom. 9:21) die tot verderf zijn bestemd,
tegelijkertijd (!) de rijkdom van Zijn heerlijkheid
om de vaten van barmhartigheid bekend te maken (Rom 9:21),
die Hij tot heerlijkheid heeft bereid
– ons, die Hij ook roept,
niet alleen van de Joden, maar ook van de volken.”
Rom 9:22-24

Paulus legt hier het beeld uit van de pottenbakker en de klei. God, als de pottenbakker, heeft gezag over de klei. Hij schrijft aan de gemeente in Rome, waarin Joden en nationale gelovigen samen zijn. Zij zijn de vaten van barmhartigheid die God “van tevoren heeft toebereid tot heerlijkheid”. Paulus geeft de lezers van de brief dus een positie in dit verhaal. Aan de ene kant gaat het over de kerk, maar aan de andere kant gaat het over het begrip van Israël (Rom 9:1-5) en hoe de kerk in Rome dat kon begrijpen.

Het voorbeeld uit Hosea

Stel je voor dat de Joden in de gemeenschap de context van de profeten als vanzelfsprekend kenden. De huidige ervaring van de kerk, de brede line-up met gelovigen uit alle volken (Rom 9,24), stond in spanning met deze beloften. Dat is wat Paulus hier probeert duidelijk te maken.

“Zoals Hij ook zegt in Hosea: Wat niet Mijn volk was, zal Ik “Mijn volk” noemen, en wie niet geliefd was, zal Ik “geliefd” noemen (Hos. 2:23). En het zal zo zijn: Op de plaats waar tegen hen gezegd werd: Jullie zijn Mijn volk niet (Hos 1:9), daar zullen ze ‘zonen van de levende God’ genoemd worden.”
Rom 9:25-26

Paulus wijst Israël hier niet af, maar legt uit – met een vergelijking – hoe de volken erbij horen. De apostel gebruikt figuurlijke taal. Het gaat hier niet om Israël, maar om de andere volkeren. Dat is nieuw. Hoe moet je de gemeenschap begrijpen? Hoe kan het dat – in tegenstelling tot het Oude Testament – de volken nu plotseling in Christus thuishoren? Dit was helemaal nieuw in de eerste eeuw toen Paulus dit schreef. Het voorbeeld laat zien hoe de naties, ooit vreemdelingen, ver weg van de verbondsbeloften, een plaats krijgen als “geliefden”.

Natuurlijk sprak Hosea rechtstreeks over Israël. Paulus gebruikt deze profetie over Israël alleen als voorbeeld, niet zodat de belofte van Israël wordt afgenomen en nu voor de volken geldt. Hij gebruikt de belofte als voorbeeld van de manier waarop volken worden opgenomen in de binnenste cirkel van het geloof. Het is echter zoiets als een gedeeltelijke realisatie, die ook voorbeeldig terug te vinden is in de Tenach. Deze uitspraak geldt voor de naties en betekent zoiets als “Jullie horen er nu bij, zoals alleen een soevereine God het kan regelen”.

Het beeld van Israël en de naties is dus niet compleet. Nu richt de apostel zich tot het andere deel van de gemeente, namelijk het deel dat uit Israël kwam.

Het voorbeeld uit Jesaja

“Maar Jesaja roept luid over Israël: Al was het getal der zonen Israëls als het zand der zee, toch zal alleen het overblijfsel behouden worden; want afsluitend en afsnijdend zal de Here rekening houden op de aarde. Net zoals Jesaja eerder had geprofeteerd: Als de Heer der heerscharen ons geen zaad had nagelaten, zouden we zijn geworden als Sodom en zouden we hebben geleken op Gomorra (Jes. 10:22-23; Jes. 1:9)”.
Rom 9:27-29

Nadat Paulus iets heeft gezegd over de gelovigen uit de volken, verandert hij hier van doelgroep. Nu praat hij over de Joden in de gemeenschap. Opnieuw citeert hij uit de Tenach, het Oude Testament. “Al was het getal der zonen Israëls als het zand der zee, toch zal alleen het overblijfsel behouden worden.” Het overblijfsel wordt nu als voorbeeld toegepast op de Joodse gelovigen in de kerk. Toegepast omdat het hier – net als eerder – gaat om een visuele taal. De kerk van alle volken is niet Israël, daarom kan het voorbeeld alleen in overdrachtelijke zin worden toegepast.

Nogmaals, het gaat vooral om aanmoediging. Ten eerste had de apostel de gelovigen in het land bemoedigd. Nu bemoedigt hij de Joodse gelovigen in de gemeenschap. Het is geen kwestie van devaluatie, maar van opwaardering. Het gaat ook niet om uitsluiting, maar om het opnemen van allen die “in Christus” zijn in de gemeente.

Samengevat

“Wat willen we nu naar voren brengen?”
Rom 9:30

De laatste verzen van dit hoofdstuk vatten samen wat er tot nu toe is gezegd. Wat wilde Paulus duidelijk maken?

“Wat willen we nu naar voren brengen?

    1. Dat de volken die niet naar gerechtigheid streefden, gerechtigheid hebben aangenomen, namelijk gerechtigheid door geloof.
    2. Maar Israël, dat een wet van gerechtigheid nastreeft, loopt niet, door die in te halen, tegen de wet van gerechtigheid aan. Waarom? Omdat het niet door geloof is, maar door werken van de wet, struikelen ze over de steen des aanstoots, zoals er geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een steen des aanstoots; en wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. (Jes 28:16)”

Rom 9:30-33

Opnieuw noemt Paulus de twee groepen: Volkeren en Israël.

  • De naties hadden niet gezocht naar gerechtigheid, maar hadden die gevonden door geloof. Dat was buitengewoon.
  • Israël daarentegen, uitgerust met alles wat het nodig zou hebben om de gerechtigheid van God te begrijpen, heeft volgens Paulus de verkeerde focus.

Eigen inspanning is niet genoeg. Geloof staat dwars op je eigen inspanning. Noch afkomst noch eigen inspanningen brengen succes als iemand voor God wil staan. Sommigen leven echter door geloof. Dit is de oriëntatie waarmee Paulus de Joodse gelovigen in de kerk aanmoedigt. Niet het doen, maar het vertrouwen in Gods werk staat centraal. Zij zijn, zoals hij het een paar verzen eerder noemde, “de kinderen van de belofte” (Rom 9:8).

Hoe moeten we dit evalueren? Paulus worstelde – net als Jezus – herhaaldelijk met het feit dat sommigen het houden van de wet, de voorschriften en geboden, boven alles stellen. Gelovigen uit de naties moeten zich ook aan deze regels houden. De tijden waren echter veranderd. De kerk gaat niet over de vervulling van profetische beloften, zoals Israël verwachtte. Er was iets nieuws gebeurd. Nu worden de gelovigen van Paulus aangepast aan deze nieuwe situatie.

Dus aan de ene kant zijn er mensen die de kerk willen bewegen in de richting van besnijdenis, Torah en regels, terwijl aan de andere kant Paulus de kerk oproept met de genade van God in Christus Jezus. Dat is het contrast van deze tijd.

In Galaten moet de apostel bijvoorbeeld schrijven:

“Christus heeft ons in vrijheid gesteld. Houd u dus daaraan vast en laat u niet opnieuw binden door het juk van de slavernij. Zie, ik Paulus zeg u: Indien gij besneden zijt, zal Christus u niets baten. Opnieuw getuig ik aan een ieder die besneden is, dat hij het aan zichzelf verplicht is om de hele wet te houden. U bent beroofd van zegen en gescheiden van Christus, die door de wet gerechtvaardigd wilt worden: Gij zijt uit de genade gevallen. Toch wachten wij in de Geest door het geloof op de verwachting van gerechtigheid. Want in Christus Jezus baat noch besnijdenis noch onbesnedenheid iets, maar alleen geloof dat door liefde werkt.”
Gal 5:1-6

Dit is het nieuwe, tegen de achtergrond van het huidige geschil uit de eerste decennia van de gemeenschap. Het nieuwe moest worden verduidelijkt, begrepen, uitgelegd en geïntroduceerd. Dit is de bedoeling van de hoofdstukken 9-11 in Romeinen. Hier wordt de basis gelegd voor het begrip van Israël en de naties.

Tot nu toe heeft Paulus het gehad over de gelovigen (uit Joden en naties) in de kerk zelf. Maar welk effect heeft dit op het begrip van Israël als geheel? Daar gaat het volgende hoofdstuk over.